(Uitzetten die tv)

Weet je wat het is, Fons? Er komt inderdaad altijd wat tussen als het om onze in kleine kring af en toe heus wel met een schuin oog waargenomen blogs gaat, maar bij jou is dat meestal iets leuks met kunst, terwijl ik meer iemand ben met deliria.

Vannacht naar de wc gaand, hoorde A. vanuit mijn slaapkamer luid en duidelijk: ‘Honderdzestien komma zeven dan wel honderd vierendertig’. Niet helemaal duidelijk is waarover dit ging, maar in mijn droomslaap bereken ik wel vaak samengestelde interest op geld dat ik niet heb. Dus als ik het straks toch nodig heb voor de te verwachten zorgkosten, moet ik het lenen tegen een rente die samengesteld zal zijn. Zoiets moet je kwantificeren. Dat doe ik dan ook grondig en beredeneerd, maar dan is A. allang weer onder zeil. Je weet dat ze dingen nooit goed uitluistert.

Dit soort nog steeds deliriumachtige taferelen moet ook een rol hebben gespeeld toen ik, natuurlijk om jou te helpen in je computeraankoopellende, kennelijk de winkel belde. Want je schrijft: ‘Eén van het winkelpersoneel beweerde zelfs, dat mijn bank grote betalingen gewoon blokkeerde, totdat jij ging bellen, geirriteerd, verbouwereerd en gechoqueerd, om zeker te weten dat jij het was die zijn eigen geld wilde uitgeven, en niet iemand anders.’

Ik herken me hier zonder meer in, Fons. Geïrriteerd, verbouwereerd en gechoqueerd, het is mijn standaard staat van zijn. En uiteraard wilde ik zelf graag weten of ik het wel was die die winkelbediende zijn eigen geld wou uitgeven. Want van zulke neigingen moet ik echt op de hoogte zijn voor ik er samengestelde interest over ga berekenen. Hoe dan ook doet het mij deugd dat de computer je nou zo bevalt. Daar doen we het toch voor. Alleen herinner ik me er zelf niks meer van.

Waaraan ik mij geïrriteerd, verbouwereerd en gechoqueerd vanaf het begin ook al groen en geel erger: de Lübachlachband. Die is, tenminste in mijn beleving, ook nog allengs ridiculer geworden qua misplaatst enthousiasme voor de flauwste grappen en gênant armoedige woordspelingen. Dus zet ik tegenwoordig gewoon het geluid helemaal uit, om al dat rabiate geschater-om-niets van een ingeblikt publiek te ontwijken. Maar ja, dan krijg je dus metterdaad aangenaam verstilde beelden, maar wel met daaronder groot de tekst: (Gejuich en applaus). Dingen tussen haakjes trekken altijd meer aandacht dan zonder, dus dat lach-of-ik-schiet-effect blijft. Wat te doen? Helemaal uit die tv en lekker wegdromen bij de laatste pianosonate van Schubert? Eigen beeld en geluid eerst?

Zo heb ik, om mijn drieledige ontsteltenis over de eigen-volk-eerst-verkiezingsuitslag de baas te worden, bedacht dat een kwart van ons volk altijd al xenofoob, racistisch en rechts reactionair, tegenwoordig verpakt als anti-migratie – lees anti-vluchteling – was, maar dat dit excellente trekje vroeger onder water bleef bij verkiezingen, omdat die toen nog vooral op sociaal-economische thema’s werden gefocust, terwijl nu, waar de overgrote meerderheid, bijna 100% van ons volk, het materieel redelijk kan redden, iets cultureels het item wordt en wel onze eigen identiteit, ons Neêrlands bloed, dat van vreemde smetten vrij door onze ad’ren vloeit. Korte zinnetjes zijn fijner om te lezen. Dat weet ik ook best. Maar je moet wel ook afwisselen. Dus de VVD, in de persoon van de angstaanjagend leugenachtige Yesilgöz – zelf een nareisvluchteling – met haar, zoals intussen bleek, bewuste nareis-op-nareis-bombarie, dacht, door de vluchteling als bedreiging van die identiteit te framen, flink wat stemmen te winnen, maar calculeerde de verkeerde kant op en verloor juist een deel van de eigen kiezers aan de PVV. En daar hebben ze een grote ijskast, waarin de baas nu alles wegstopt wat hem lief is – ook zichzelf binnenkort, als hij geen lid meer wenst te zijn van een partij die hem als lid accepteert – zolang het maar buiten bereik van de graaiende vluchteling blijft. Die zetten we eerst de grens weer over, scheer je weg, laat je hier nooit meer zien, dan kijken we daarna wel wat er één voor één terug uit de koeling kan.

Waar zou bij al die eigen volksidentiteit eigenlijk ons ‘Hoor wie klopt daar, kind’ren? Hoor wie klopt daar, kind’ren? Hoor wie tikt daar zachtjes tegen het raam? ’t Is een vreemd’ling zeker, die verdwaald is zeker, ‘k Zal hem gauw eens vragen naar zijn naam!’ gebleven zijn?