Dat is inderdaad een erg mooie tekening van Joost Swarte, Fons, die ik niettemin ongegeneerd verwar met Kuifjes Hergé of of Suske en Wiskes Willy van der Steen, omdat het nou eenmaal Belgen zijn en zoals iedere Congolees weet: alle Belgen lijken op elkaar. Okay, Herman Brusselmans lijkt nergens op, maar daar kunnen de anderen niks aan doen. Ik heb zelf ook veel zin om zo’n kunstwerk creatief te verbeteren. Jij zegt wel dat het mooier wordt van jouw correcties, maar volgens mij wordt het pas echt wat als ik het inkleur. Kijk:
Het oogt weliswaar wat blurrig allemaal, maar dat is met kunst, dat moet suggereren.
Nu jouw uitermate betwistbare, tot overmaat van abuis ook nog als feit gepresenteerde stelling, dat één beeld meer zegt dan duizend woorden, en dat dat nou net de kracht van beelden is. Snof, Snof, Snof, wat moet je toch nog veel leren. Hoeveel strips kunnen er zonder woorden? Niet één. Hoeveel woorden kunnen er zonder strip? Zoveel als je wilt!
Ja, Rudy Kousbroek, kom maar weer met Rudy Kousbroek aan. Rudy Kousbroek zei ook: ‘Het heelal is ons straalonverschillig’. Maar het heelal is ons helemaal niet straalonverschillig. Wij zijn het heelal straalonverschillig. En dat is echt wat anders.
Mensen zeggen vaak het omgekeerde van wat ze bedoelen.
Bijvoorbeeld dat één beeld meer zegt dan duizend woorden.
Daarom nu mijn stelling, of noem het anders gerust een feit: een beeld, hoe blurrig ook, beperkt de beschouwer meer in diens mogelijkheden dan literatuur. Soms mag je van die beeldlui zelfs helemaal niks. Dan zetten ze er expliciet onder wat iets niet is.Ceçi n’est pas une pipe. Er vrijelijk op los associëren qua pijp, dat doe je maar in je eigen tijd.
Zo, tot hier ben ik wel lekker bezig, vind ik zelf, om niet te zeggen magistraal.
Maar hoe nu verder?
Een van de mooiste boeken die ik de laatste tijd gelezen heb is De Heilige Rita van Tommy Wieringa. De auteur volhardt weliswaar nogal frequent in storende stijlfouten van het type ‘In de slaapkamer koppelde hij de oude Hewlett/Packard los en tilde hem achter in zijn auto´, waarmee de lezer iemand krijgt opgedrongen die in zijn slaapkamer iets achter in zijn auto tilt, maar de suggestieve kracht van al die andere, stilistisch wel elegant opgeroepen, beelden in dit boek is zoveel groter dan welke schildering, beeltenis, illustratie, foto, cartoon of kleurplaat ook ooit zou kunnen bereiken.
De hoofdpersoon Paul, een boerenzoon, is met recht en reden doodsbenauwd voor de wraak van een zekere Steggink, die in het café binnensmonds grauwend en met zijn keu in de aanslag op hem afkomt.
Zijn mond vormde een woord dat hij niet verstond – een paar woorden, een zin. Koud en star waren zijn ogen.
‘Ik versta je niet’, zei Paul schor. ‘Je moet duidelijker praten.’ Hij pakte het flesje bij de hals beet en zette het aan zijn mond. Overspronggedrag. Hij zette het weer neer op de bar maar bleef het vasthouden, om ermee terug te slaan voor het geval dat Steggink uithaalde.
Vanwege die schorre angst enerzijds en de verbale bluf anderzijds een bijna volmaakte passage. Ook het opgepakte en weer teruggezette flesje spreekt boekdelen.
Maar één woord kan ook meer kapotmaken dan 1000 beelden. Dat is nou net de kracht van woorden. Hier doet de term ‘overspronggedrag’ dat. Een scene die haar zeggingskracht juist aan de suggestie ontleent zo volkomen overbodig uitleggen, terwijl de persoon in kwestie dit soort psychologisch jargon niet eens kent, lijkt mij een doodzonde. Maar gum het overspronggedrag al lezende uit en je krijgt volgens mij iets dat in een cartoon niet te vatten is.
Of heb jij dan toch gelijk? Had Wieringa er beter een tekening van kunnen maken? Want in een tekening krijg je het niet voor elkaar iets volmaakts tegelijk zo klunzig te verruïneren? Ik zag ooit een cartoon van een vertederend kinderhoofdje, liefdevol en wonderlijk subtiel getekend, met een bijbehorend handje ook, zo’n schattig knuistje, dat als finishing touch naast het gezichtje was gedacht. Maar dat knuistje lukt niet goed. Die verdomde vingertjes. Ze zijn duidelijk al een paar keer steeds driftiger uitgegumd en resulteren uiteindelijk in een woedend neergekalkt
Eigenlijk net zo’n soort commentaar als ‘overspronggedrag’, maar dan functioneel.
Van de week heb ik in het verpleeghuis, waar ik vrijwillig vreugde verspreid, op zijn verzoek een oudere heer, wiebelend op zijn wandelstok, naar de wc begeleid en, hoewel hij alleszins bereid leek zijn boodschap zelf te doen, ook daarmee geholpen, waarna ik hem, wederom op zijn verzoek, terugbracht naar de kamer waar hij uit kwam stiefelen toen hij mij de weg vroeg. Daar bleek dat hij niet zozeer een bewoner was als wel bezoek van buiten. Hij bedankte mij niettemin nog eens hartelijk (‘was mijn thuishulp maar zo gedienstig, mevrouw!’), waarna ik op weg naar de uitgang ineens wel begrip kon opbrengen voor de klusjesman, die mij in de hal angstvallig van top tot teen opnam en toen, voordat hij op de geheime knop naar buiten drukte, nog eens nadrukkelijk informeerde: ‘U bent toch wel normaal, hè?’
Hij bedoelde toch niet te gek om los te lopen, zou je hier nog aan toe kunnen voegen. Gewoon voor de zekerheid, hè, dat de lezer goed begrijpt dat het om een gesloten inrichting gaat.
Maar alle gekheid op een stokje en voor de gelegenheid Brahms over het Celloconcert van Dvorak parafraserend: als ik had geweten dat je zo’n subliem boek als De Heilige Rita kon schrijven, had ik dat natuurlijk allang zelf gedaan.