Mijn lieve nicht van 80, die veel narigheid heeft meegemaakt in haar leven, maar gelukkig niet bepaald aan anorexia lijdt, was misselijk met Pasen. Wel stond er een grote schaal met paaseitjes op tafel. En elke keer als ze daar langs kwam, aarzelde ze even, dacht dan ‘Nou ja, ik ben toch al misselijk’ en nam er nog één. Deze houding wou ik mij ook eigen maken. Je kon er veel aan hebben, leek mij.
Eerst echter gingen we een midweek naar Münster, teneinde daar omheen te fietsen. In de folder stond namelijk: ‘Ook bospaden, wandelpaden en landweggetjes zijn geïntegreerd in het fietspadennetwerk en bieden zo veel afwisseling in het zadel.’ Die afwisseling in het zadel, daar was het ons om begonnen. Verder kan ik je ervan vertellen dat de fietstochten rond Münster niets voorstellen. Rond jouw Voorschoten en mijn Wijchen zijn ze 9 keer mooier, hetgeen neerkomt op 10 keer zo mooi, maar leg dit soort subtiliteiten maar eens uit aan de media. Ik heb het geprobeerd, de Volkskrant voorop, ze snappen het niet. Dus blijft ons land de gekste statistische uitkomsten als ‘feit’ voorgeschoteld krijgen. Waar iemand 150 reed, reed hij ‘drie keer meer dan’ de toegestane 50. Ik hoop dat Wilders hier iets aan gaat doen.
Maar die botanische tuin van Münster!
Wat kun je daar naast de ingang fijn op een bankje zitten!
Er kwamen twee botanische nerds op af, man en vrouw van om en nabij de 60 en zeer waarschijnlijk broer en zus, want ze liepen allebei met de rechtervoet keurig recht vooruit, maar de linker duidelijk een graad of 20 naar buiten gericht. Niet heel erg dus, maar ik zie zoiets, omdat ik na mijn heup opnieuw moest leren lopen en vooral moest oefenen om mijn ene voet weer gewoon recht vooruit te zetten. Dat had ik vermoedelijk vóór die tijd ook nooit gedaan, maar nu moest het van de fysiotherapeut, die het werkelijk een schande vond, zover als ik die ene voet naar buiten draaide.
Ik wees mijn beide reisgenoten, wier namen ik hier niet zal noemen, ook niet bij wijze van vermoeiend ‘maar ze heten zus en zo’ op de Duitse voeten. Ze gaven mij verbaasd gelijk: wat een opmerkelijk loopje! Dat was niet slim. Je moet nooit nogal opvallend naar mensen hun voeten turen en dan verbaasd beginnen te lachen. Dus vroeg de mannetjesnerd aan mij:
– Um Gotteswillen, was ist mit unseren Füszen?
– Nichts, nichts, aber wir dachten Sie sind vielleicht Geschwister.
– Sind wir auch, das ist meine Schwester.
– Dachten wir uns schon.
– Aber warum denn?
– Ja, man sieht es kaum, wirklich wahr, aber ich achte auf Füsze seit ich eine neue Hüpfe habe und von Neu an wieder laufen lernen muszte.
– Eine was?
– Hüpfe.
– Meinen Sie vielleicht Hüfte?
– Es ist durchaus möglich dasz ich Hüfte meine.
– Aber was ist denn los mit unseren Füszen?
– Gar nichts ist mit Ihren Füszen los, wer es nicht weisz sieht es gar nicht, so unbedeutend ist es, aber Ihr linker Fusz steht etwas nach auszen beim Gehen und der linke Fusz Ihrer Schwester macht genau das Gleiche.
Ach, werkelijk? Nou, dan zouden ze daar eens op letten, einen schönen Tag noch.
Ze wandelden verder en bestudeerden nu hoe ze dat eigenlijk precies deden. Toen keek de broer over zijn schouder naar mij, stak een duimpje op en riep:
– Sie haben ja Recht, unsere Füsze sind tatsächlich etwas nach auszen gerichtet.
Hij grijnsde breed, ik grijnsde breed terug en riep:
– Ich weisz! Das sieht man doch aus groszer Entfernung schon!
Gelukkig schoot zijn zuster nu ook in de lach, terwijl mijn beide reisgenoten, wier naam er minder toe doet dan ooit, zich dood geneerden. Maar dat weten ze vantevoren, dan moeten ze hun afwisseling in het zadel maar met iemand anders zoeken.
Ik vraag me bij al deze dingen in Duitsland eigenijk alleen af of ik wel de juiste naamvallen gebruik. Daar moet je maar het beste van hopen (hopfen).
Terug in eigen land vind ik, even afgezien van wat je over die oorlogen in Oekraine, Gaza en Soedan voorgeschoteld krijgt, de twee allerergste dingen op tv The Passion en het Songfestival. Het is niet eens edelkitsch, het is pure wansmaak. Het Songfestival nog het minst erg misschien. The Passion kan niet eens verexcuseerd worden als campy bedoeld.
Weet je wie wel campy doet? Gini, mijn rolstoelbejaarde. Er is eigenlijk geen ordentelijk gesprek meer met Gini te voeren, dus rol ik haar elke week naar een groot commercieel moestuinencomplex een eind bij ons vandaan, beheerd door een officiële staf, i.c. Monique. Daar toon ik Gini de voortgang in de verschillende groeistuipen van groentes, bloemen en fruit. Ze komt zelf van een boerderij, dus veel van die stuipen herkent ze nog. Op het aardbeienveld zag ik afgelopen dinsdag 14 mei één grote, al dieprood gerijpte aardbei. Op het plukken van aardbeien staat in dit complex de doodstraf, dus die ene mooie bood ik Gini aan. Nee, hoefde ze niet, ze wou liever een hele handvol en die dan vanavond op de boterham. ‘Gini, dat kunnen we niet maken, die aardbeien zijn van andere mensen, daar mogen wij niet zomaar een handvol van plukken.’ Ze keek me wat wezenloos aan. Maar ja, je bent nooit te dement om te leren, denk ik altijd maar. Een poosje daarna komen we Monique zelf tegen. Met haar maak ik altijd een uitgebreid praatje, omdat dat leuk is voor Gini. Die zit de hele dag maar in zo’n verpleegtehuis en heeft alleen aanspraak aan mensen die nog verder heen zijn. Dus ik zeg tegen Monique, ik zeg: ‘Jullie aardbeien beginnen ook te komen, het ziet er goed uit allemaal’. Monique knikt verguld en Gini zegt:
‘Aardbeien zijn heerlijk, ik wou dat ik een aardbei had.’
‘Maar lieverd’, zeg ik, ‘Zonet wou ik die ene voor je plukken en toen hoefde je niet!’
‘Nee’, zegt zij verontwaardigd, met een schuin oog op de nu enigszins fronsende Monique: ‘Dat kun je toch niet máken!’
Intussen zit onze eigen moestuin weer vol Coloradokevers, vanaf begin mei al kill ik me ongelukkig. Om maar te zwijgen over al die nareizende eitjes, die zich aan de onderkant van het blad in de illegaliteit verzamelen. En de ouders maar doorfokkken hè, ze lopen zich te vermenigvuldigen waar je bij staat, zo onbeschoft, typisch buitenlanders, het is en blijft tuig, aanpakken die handel, weg ermee, oprotten, saneren, uitzetten, eigen kevers eerst. Maar ja, die eigen kevers zijn weer hartstikke lui, die zitten alleen maar te zitten, slechts een enkeling waagt zich aan een stukje stam van de bessenstruik, de rest kijkt lamlendig toe. Zelfs de Hollandse werkbij voert geen klap meer uit tegenwoordig. Eten en drinken gaat nog wel, maar moe, moe…
Op de vraag ooit van een journalist ‘Hoeveel mensen werken er nou eigenlijk in het Vaticaan?’, antwoordde Paus Johannes XXIII: ‘Ik hoop de helft’.
Nou, daar kun je bij onze eigen insecten wel naar fluiten.
Kijken hoe Wilders dit probleem aanpakt.
Want we zitten dus sinds gisteren met Wilders.
Zeg jij hier eens iets zinnigs over graag.
Ook in onze eigen moestuin maak ik evengoed erg veel praatjes met allerlei mensen, wier namen ik evenmin als die van mijn reisgenoten zal noemen, in dit geval omdat ik ze allemaal door elkaar haal. Maar gisteren voerden we een echt goed gesprek, de beheerder van ons complex en ik, over het absolute taboe op chemische bestrijdingsmiddelen en waarom er dan toch Roundup is aangetroffen in de tuin van Joop en Anja.
‘De meeste mensen trekken zich nergens wat van aan’ foeterde hij.
‘Zo is het, Henk’ antwoordde ik.
‘Hij heet Theo’, zei Goos, vanuit de tuin naast de onze.
Ik kon me wel weer voor de kop slaan, Fons.
Dus deed ik dat, ik had toch al hoofdpijn.