Je vergat nog Khadija Arib! De beschaving in persoon. Zij moet eveneens in mijn Raad van Wijze Oude Mensen, de WOM. Dan verlaag ik de leeftijd wel naar 50, jij ook wat. Het viel me bij derde lezing van je baggerblog trouwens op dat ik er evenmin bij stond. Men denkt de eerste twee keer dat men eroverheen kijkt, maar nee, men is domweg vergeten.
Maar ik zeg dus tegen mijn omroepsecretaris hier, ‘Michèle’, zeg ik, ’vertel mij eens op wie ik moet stemmen bij de PvdA, want die lijsttrekker, hoe aardig ook, is mij veel te vaag.’ Die hele partij trouwens, maar dat zei ik er niet bij. Voor je het weet praten ze je alsnog het CDA in. Mijn omroepsecretaris kent haar pappenheimers in het dorp. ‘Nou’, zegt ze, ‘doe dan de tweede op de lijst maar, daar zit je wel goed mee.’ Dus dat heb ik gedaan en daarna thuis gegoogled wie ik nou precies had gekozen. Een vrouw en een vluchteling Fons, twee vliegen in één klap! Ze heet Zainab Osman, is 44 jaar oud en in de jaren negentig gevlucht uit het door oorlogsgeweld geteisterde Somalië. Je kent de verhalen en het hare is niet wezenlijk anders dan wat we intussen weten. Ja, ze had liever Deens willen worden, maar wie niet? Ik had ook liever Deens willen zijn, maar hoor je mij daarover zeuren? Ik dacht het niet zeg. Nee, wat mij vooral trof in haar verhaal, was iets anders. Dit:
“De deur van ons huis in Mogadishu stond altijd voor iedereen open. Mijn vader had zich van analfabete nomadenjongen in de woestijn opgewerkt tot een man van aanzien in de stad. Hij gaf les op een basisschool en op de koranschool. Neefjes en nichtjes van buiten de stad kwamen bij ons wonen om naar school te gaan. Dan gingen er weer een paar weg, dan kwamen er weer een paar bij.
En altijd stonden er mensen op de stoep, reizigers of mensen die advies van mijn vader wilden. Meestal om twee uur ’s middags, het moment voor de warme maaltijd. Mijn ouders hadden het niet breed met acht kinderen, maar gasten zouden nooit tekortkomen. Zij kregen als eersten eten, wat er overbleef ging naar ons. Vaak bleven ze ook slapen en ruilden wij onze bedden in voor een matje op de grond.
Ik begreep als kind niet altijd waarom andere mensen voorrang kregen. Mijn oudere broers en zussen protesteerden ook wel eens. Niet in het bijzijn van de gasten, dat lieten ze uit hun hoofd. Maar mijn ouders wilden er niet van horen: ‘Je mag zulke gedachten niet hebben.’ Gastvrijheid, klaar staan voor een ander, was de rode draad in mijn opvoeding. Nu ik ouder ben en de verschillen zie tussen de Somalische en de Nederlandse cultuur ben ik blij dat mijn ouders mij dit fundament hebben meegegeven.”
Ik weet niet of de hele Somalische cultuur in tegenstelling tot de Nederlandse nou zo van deze rode draad doorregen is, maar mij trof, ondanks alle verschillen, net die ene in de kern gelijksoortige ervaring: hoe ons door onze ouders een zelfde waarde werd voorgeleefd. Je eigen volk niet eerst, je eigen kinderen niet eerst, je eigen zelf niet eerst. Of het ook in de praktijk altijd even goed lukt om dit voorbeeld na te leven is een tweede, maar het gaat wel in je systeem zitten en je krijgt het er niet meer uit. Dat wil je ook helemaal niet. Zainab Osman heeft er net zo’n innig warm gevoel voor haar ouders aan overgehouden als ik en we koesteren het allebei.
Goed, dat wist ik dus allemaal niet, maar ik ben nou alsnog heel tevreden over mijn gedrag in het stemhokje. Daarna heb ik wel de verkiezingslijst in de bak voor het referendum gestopt en het referendum in die voor de verkiezingen, want dat is nou eenmaal wat ik doe. Altijd zo geweest. Ga ik nou niet even meer veranderen alleen omdat het stembureau bestaande uit drie dames er zo onderdrukt van moest zuchten. Mensen is vergisselijk tenslotte, dat wordt vaak niet goed onderkend, landelijk noch lokaal. De middelste mevrouw vond overigens bij onze binnenkomst – ik eerst, op gepaste afstand gevolgd door A. – de naam Megchelina heel erg mooi en ook mijn geboortedatum, de elfde van de elfde, ontlokte haar een kreetje van bewondering. Intussen glipte A., met haar doodgewone voornaam en volkomen oninteressante geboortedatum, achter mij langs om alvast haar stembiljetten in ontvangst te nemen, dus ik zeg ‘wat doen jullie eigenlijk met mensen die voordringen?’, waarop het comité collectief geschrokken opkeek, zo gauw echter geen fatsoenlijk antwoord wist en het vermoedelijk daarom na afloop met die bakken maar bij een bescheiden zucht hield.
Intussen is de verkiezingskoorts gezakt en nadert mijn partij het absolute nulpunt. Ik vind in tegenstelling tot jou en vele anderen dat ze nog wel een verhaal heeft, maar het niet goed meer vertelt. Het barst van de achterstandswijken in ons land, met veel te veel mensen die door een complex van oorzaken niet goed voor zichzelf kunnen zorgen. Maar wie bekommert zich daar nog om? Vroeger had je een mooie, duidelijke arbeidersklasse, waar ook de bourgeoisie nog wel een beeld bij had, omdat ze er tegen wil en dank mee verknoopt zat in een zuil. Maar sinds de arbeiders met de zuilen verdwenen, is er een aanzienlijk diffuser samengestelde laag voor in de plaats gekomen. Als ‘autonome individuen’ op zichzelf teruggeworpen en bovendien veelal met culturele waarden die de rest niet accepteert.
Kortom: het is de schuld van de arbeiders.
Zij hadden er nooit met de zuilen vandoor mogen gaan.
Ook het stemmen is geïndividualiseerd. Nog maar weinig mensen kiezen voor een partij met als eerste oogmerk op te komen voor het belang van anderen. Wie dat nog wel doet is een wandelend anachronisme geworden. Eigenlijk zou er een Partij voor de Anachronist moeten komen. Een PvdA, zeg maar…