Grappig dat je het zelf aanstipt, want bij jouw reactie op mijn kleurplaat dacht ik ook meteen: ambtelijke nota’s! Echt, zonder enig waardeoordeel, maar dat schoot door mij heen, want die beïnvloeden natuurlijk wel de manier waarop je leest. Zo ben ik erfelijk belast door Burnier, Reve en de brieven van mijn broer.
Het is de bril waardoor je kijkt. Quod quod recipitur ad modum recipientis, zeiden de oude Romeinen reeds. Geen idee wat het betekent, maar ze zeiden het. Ik dacht zoiets als ‘bij elke receptie hoort een receptionist’.
Al geruime tijd geleden merkte ik op mijn werk, dat het standaard gebruik van emoticons in mails en apps het helemaal zelf interpreteren van teksten tot een soort luxe had gemaakt, die de generatie na ons niet meer kent en ook niet meer wil. Trouwens ook die van onszelf ziet het tegenwoordig meer en meer als een riskant soort decadentie. Met mijn voorlaatste leidinggevende, van mijn eigen leeftijd, had ik het ene conflict na het andere. Hij nam alles letterlijk en ik weinig tot niets. Daartussen vult zich dan langzaam maar gestaag een luchtbel die bevriest. Dus toen ik een mail aan hem dacht af te ronden met de knipoog ‘misschien wordt het morgen beter, maar het wordt toch nooit goed’, had daar denk ik toch beter een smiley bij gekund, want het volgende moment stond Personeelszaken op de stoep.
In de kwestie vorm of vent, ben jij voor de vent, ik voor de vorm. Bij jou gaat het op de eerste plaats om het wat, bij mij om het hoe. Daar kunnen we nog een hoop plezier van hebben.
Met mijn volgende leidinggevende kon ik het beter vinden. Dat ging meer in de trant van:
‘Linie, hoe schat jij de huidige situatie in? Redelijk rooskleurig wel, hè?’
‘Integendeel, ik denk vaak bij mezelf waar moet het heen met dit bedrijf.’
‘Denk je ook wel eens bij iemand anders?’
‘Nou, ik dacht net nog bij jou deze is ook niet helemaal goed snik.’
‘Okay, maar dat zeg je dan niet hardop, hè?’
‘Het blijft toch een kennismakingsgesprek.’
Toen mijn collega C. het vlak voor haar pensioen zelfs te druk had voor ons dagelijkse fruithapje en op weg naar de printer struikelde over de prullenbank, die ik toch alvast maar in de weg had gezet, verzuchtte zij hartgrondig ‘god, wat zal ik blij zijn als ik hier weg ben’, waarop die nieuwe chef zonder enige aarzeling antwoordde: ‘het gevoel van opluchting is wederzijds’. Zijn timing was altijd raak, spontaan en moeiteloos. Het resultaat waarschijnlijk van vele lange avonden oefenen voor de spiegel in de badkamer. Zelf verzin ik dit soort ad remme reacties doorgaans één à twee dagen later. Bij voorkeur ’s nachts in bed, want dan hebben de mensen er het meest aan.
Wat Arnon Grunberg betreft: ik heb destijds zijn eerste boek Blauwe Maandagen gelezen. Dat vond ik voor éénderde leuk en voor tweederde weergaloos saai. Al dat hoerenbezoek, ik kreeg er jeuk en rode bultjes van over mijn hele lijf. Later bleek het te gaan om de zogeheten platwormlarf, opgelopen in open zwemwater, maar ik had het toch maar mooi. Waar ik wel kortstondig gelukkig van werd, waren passages als deze – uit mijn hoofd – over de afkeer die zijn altijd ongewassen kledij op de middelbare school opriep bij de meisjes in zijn klas:
‘Arnon, wat stink je toch verschrikkelijk!’
‘Dat valt reuze mee.’
Maar waar ik mij aan ergerde is vermoedelijk hetzelfde dat jou tegenstond: het puberale cynisme. Gewoon cynisme is mooi en goed en net als depressiviteit eigenlijk de enige gepaste reactie op onze incarnatie, zeg maar, op aarde, maar bij hem was het van meet af aan een l’art pour l’art dingetje: blindelings zo schamper mogelijk reageren op alles wat los en vast zat. En dat is typisch iets wat pubers doen. Het werd er niet beter op toen ik een sarcastisch bedoeld stuk van hem las, waarin hij de draak wilde steken met een mild kritische recensie van Blauwe Maandagen, geschreven door Hans Goedkoop in de NRC, de krant waarin ook hij zelf publiceerde. Dat kon natuurlijk niet, het was nu Goedkoop eruit of hij. Maar wedden dat de krant dan toch Goedkoop wilde houden? Want:
‘Er lopen mensen op de redactie rond, wiens intelligentie die van Goedkoop niet overtreft.’
Er liepen kennelijk ook mensen op de redactie rond, wiens intelligentie die van Goedkoop wel overtrof en dus, zo concludeerde Grunberg, zou hijzelf wel moeten inpakken.
Ik heb misschien in het verleden wel eens gezegd dat niets zo obstiperend werkt als een waardeloze zin, maar als zo’n zin zichzelf zo vermakelijk over de grens met volslagen debiliteit heen vergaloppeert, wordt het op weg naar de doos toch weer racen tegen de klok.
Nou ja, soit erover.
Ik heb nadien nooit meer een boek van hem gelezen.