Hebben jullie het al? Zit er een verpleegtehuis bij jullie in de buurt? Want het heerst tijdens de wintermaanden, het norovirus, en je krijgt het als je vrijwillig werkt in een verpleegtehuis (wie goed doet, goed ontmoet). Maar ook wel als je daar onvrijwillig verblijft of zelfs maar op bezoek gaat zonder één bejaarde aan te raken. Vandaar het advies van de overheid in deze tijd: blijf binnenshuis, hou ramen en deuren goed gesloten en kom niet aan bejaarden. Ik had alle drie in de wind geslagen. Donderdag had ik mijn vaste rolstoelpatiënt (89) zelfs hier en daar met blote handen schoongepoetst. Dus sloeg de vijand zondag toe, na een zware stoofpot van bruine bonen, zilvervliesrijst, gebakken aardappels, paprika, ui, champignons, tofu en een spiegelei. Zaterdag hadden we alleen wat soep met brood gegeten, maar daar vindt dit virus niks aan, dat levert onvoldoende rendement. Het wil bruine bonen en daar dan bij voorkeur ’s nachts om half een mee aan de gang. Het wil dat je vanaf dat moment af en aan naar de wc holt en in het wilde weg gokt op eerst kop of kont. Het was me bijgevolg een drukte van jewelste. Niet aflatende kramp in de linkervoet en aan hallucinaties ook geen gebrek. Het ene moment vervuld van dank dat ik in zo’n leuk huisje op de prairie woonde, het volgende moment groene monsters in de plee. Maar door de bank genomen zat ik gewoon uit te drogen op de rand van mijn bed. Teiltje op schoot en maar mikken, elk kwartier, tussen de oorverdovende oprispingen door. Om van de in uiteenlopende richtingen jubelende tenen maar te zwijgen. Die duwde ik telkens wel terug tegen de deur van het nachtkastje, maar eigenlijk meer gebouwd op schone schijn kraakte dat amechtig in zijn voegen. Zoveel tumult veroorzaakt dit virus, dat zelfs A. er na de nodige bedenktijd voor uit haar slaapkamer kwam, het spektakel in ogenschouw nam en de slappe lach kreeg. Ze beschikt nou eenmaal niet over zo’n heel gevarieerd palet aan reactiemogelijkheden. Een kwestie van eenvoudige komaf, waar verder niemand iets aan kan doen. Nochtans deelde ik haar op afgemeten toon mee dat ik doodging. Ze verstond het niet goed en hikte een vraagteken. Ik informeerde of een en ander haar een gepast soort gedrag leek aan iemands sterfbed. Daarop zeek zij in haar pyamabroek. The one with the little kittens. Net die avond schoon aangedaan. Zondag, hè? Nieuwe week, nieuwe pyama. Ja, en dan vergaat het lachen je wel. Er is, ik heb er al eens op gewezen, wel degelijk zoiets als hemelse gerechtigheid, alleen je weet nooit wanneer je erop mag rekenen en wanneer niet. Nu blijkbaar wel. De gewraakte attitude maakte plaats voor gelamenteer, gestommel in de badkamer en gesla met kastdeuren. Jij ook altijd met je bejaarden!
Het bleef nog lang onrustig in het kleine huis op de prairie.
Na een dag of drie, vier was ik weer boven Jan.
Nog wat rillerig misschien, maar niet meer suicidaal.
Het besmettingsgevaar via hand of adem was toen ook geweken.
Alleen met poep gooien mag je pas drie weken later weer.
Maar dat is te doen, hè?