A. wil in mei weer naar een waddeleiland. Ze houdt deze tongval erin, net als met ‘die’ varken en ‘de’ bordje. Het gaat hier om een weloverwogen besparing op energie, teneinde die vol in te zetten voor gewichtiger zaken, als daar zijn de moestuin. Daar heeft ze zojuist, na een biologisch uiterst verantwoorde bemesting, tuinboontjes gezaaid, aardbeien, knoflook en goudsbloemen. Of gepoot. Ik weet eigenlijk niet wat men met aardbeien doet, zaaien of poten. Zelf zou ik ze poten, als ik ervan hield. Maar aardbeien zeggen mij niets, ik heb er totaal geen klik mee. De afkeer is minder groot dan van mayonaise – ik moet er niet aan denken dat iemand ooit mayonaise voor mij poot – maar toch sterk genoeg om liever aan andere dingen te denken. Ik noem hier slechts gebraden kip. Maar qua energiebesparing betaalt zo’n waddeleiland zich dus heus wel uit. Wist je trouwens dat A. nog nooit ook maar één blog van ons heeft gelezen. Die kosten ook energie hè, onze blogs? Zij wil haar tijd echt zo efficiënt mogelijk besteden, want we zitten natuurlijk wel in de groep presymptomatische Alzheimer. En dat pre neem ook maar met een korreltje zout, want had ik je verteld hoe zij van de week met veel gerammel haar sleutelbos op tafel gooide, om beter met beide handen in haar zakken op zoek te kunnen naar haar sleutelbos? Regelrecht symptomatisch dus, niks meer en niks minder.
Ongetwijfeld een liedje van de onlangs overleden Jeroen van Merwijk indachtig, vond een vriend mij met mijn coronakapsel ‘nog verschrikkelijker om te zien dan een aanval van Feyenoord’. En mijn achterkant, waarvan een selfie mij momenteel niet is gegeven vanwege nu twee zere schouders, vond hij helemáál ondraaglijk. ‘Echt, dat trek ik niet’, zei hij, ‘jouw achterkant.’ Het is niet zo’n héél goeie vriend, die mij nogal vaak lachstuipen bezorgt, wat op deze leeftijd ook geen pretje meer is, dus ik denk dat ik hem wegdoe. Van de weeromstuit ging ik van de week wel naar mijn kapster. Die hijgde een beetje van het harde werken, omdat haar collega ziek was. Iets met couperose-achtige bloedvaatjes in een hand, die steeds meer zouden gaan woekeren. Heel apart, dit verschijnsel, heel zeldzaam. ‘Net als jouw haar’, zei zij.
‘Hoe heet die ziekte dan?’
‘Iets moeilijks. Net zoiets als CVA. Drie letters, meer weet ik niet.’
‘Meer verwacht ik er ook niet van jou.’
Dat meende ik oprecht, want mijn kapster is iemand die op FvD stemt, wat je trouwens óók wel goed kunt zien aan mijn haar, maar toch stompte ze mij zo hard op mijn goede schouder, dat die nou blauw ziet, met zwemen geel en zwart er doorheen en niet meer in staat tot enige selfie.
Wel droeg zij een mondkapje, mijn kapster.
Om mij te beschermen, zei ze.
En zo komen we als vanzelf op de verkiezingen, die ik tot nu toe vooral in hun nasleep buitengewoon geslaagd vind. Wat een feest zeg, sinds Ollongren in een gewiekst een-tweetje met Kaag die aantekeningen ondersteboven naar buiten droeg. ‘Laten we het gewoon proberen’, hadden ze tegen elkaar gezegd, ‘baat het niet, het schaadt ook niet. Wedden dat heel het land zich uitleeft in een krijgsdans op Positie Omtzigt Functie Elders?’
Aldus geschiedde.
Kaag premier.
Als dat echt de uitkomst is, heb ik er vrede mee.