Oké, daar ga ik. Schrijven. Ik heb het gevoel dat ik aan een nieuwe levensfase begin. En nog niet mijn laatste, of mijn voorlaatste. Dat komt ook, omdat ik net een punt heb gezet achter mijn vrijwilligerswerk. Ik ben nog niet naarstig op zoek naar nieuw werk, voor het eerst in mijn leven maak ik daar geen haast mee. Dit is eigenlijk een heel goed moment om eens aan iets heel nieuws te beginnen.
Ik ben intussen wel op de leeftijd dat mijn vorige generatie afscheid neemt van dit leven. Mijn vader en zijn broer en zussen zijn overleden, alle broers van mijn moeder eveneens. Enkele weken geleden ben ik naar de begrafenis van mijn laatste oom geweest. Ik had hem zo’n veertig jaar niet meer gezien. Zijn kinderen, twee neven en een nicht, had ik ook al die tijd niet meer gezien of gesproken. Een goede reden om te gaan. Toen ik daar aankwam en de ontvangsthal in liep, herkende ik hen meteen. Ook ik werd snel herkend en hartelijk begroet. Je kunt je familie vele jaren niet zien, maar als je ze weer otmoet, pik je ze er zo weer uit. Mensen worden ouder, grijzer, gaan brillen dragen en nieuwe kapsels uitproberen, maar hun gelaatstrekken en hun oogopslag blijven na al die jaren herkenbaar.
Mijn nicht vroeg mij of ik mijn oom nog even wilde zien en leidde mij naar de kist die nog open was. Ik stond nu vlak bij hem, en ik dacht aan hem terug toen hij nog een jonge huisvader was, met vrouw en drie jonge kinderen, en op bezoek bij ons thuis. Hij was een vrolijke man, die graag grapjes maakte, en na elke kwinkslag met pretlichtjes in zijn ogen rondkeek om te zien of iedereen had meegenoten. Eigenlijk is dat het enige dat ik me nog van hem herinner.
Na de dienst brachten we mijn oom naar zijn laatste rustplaats. Buiten op het kerkhof sprak de kapelaan de laatste woorden ter nagedachtenis aan de overledene, en daarna liepen de familieleden en de overige bezoekers achter de kist aan, die voor deze gelegenheid op een wagentje was gezet, naar het graf. Daar aangekomen vroegen de twee dames van de begrafenisonderneming of een paar sterke mannen even wilden helpen. Ik had die vraag niet verwacht, ik keek om mij heen, en zag dat er verder nergens doodgravers te bekennen waren. Mijn neven, ikzelf en nog enkele mannen schoten toe, tilden de kist aan de handvatten van het wagentje en zetten hem op de latten, die dwars op het graf boven de opening waren gelegd. Twee dikke touwen werden om de kist heen geslagen. We pakten de touwen vast, tilden de kist een stukje op, zodat de begrafenisdames de latten er onderuit konden halen, en lieten de kist langzaam naar de bodem zakken. Toen ik mij voorover boog om het touw te laten vieren, was ik met mijn gezicht zo dicht bij het deksel van de kist, dat ik mijn oom als het ware zag liggen. Ik had hem die ochtend zien liggen, en hij lag er nog steeds. Meer dan ooit had ik deze keer het idee, dat er niet een kist de grond in ging, maar een mens. Overleden, dat wel, maar toch een mens van vlees en bloed, met gevoel voor humor.
Van de vorige generatie in mijn familie is alleen mijn moeder nog over. Zij heeft al heel wat jaren alzheimer en is al aan een verre reis begonnen. Ik behoor nu tot de oudsten van mijn generatie. Hoe lang ben ik er nog? En zijn er dan nog wel genoeg mensen om mij te begraven?