Elk voorbeeld dat je geeft aangaande het achteruit kachelende brein is zeer herkenbaar. Hoe lang nog is natuurlijk de vraag, maar geef ons voldoende tijd en ook dat vergeten we. Geeft niet. Zolang we er maar over kunnen bloggen. Taal is nog mijn enige houvast, nu ik sleutels kwijtraak, lampen aanlaat, prullenbakken water geef en planten oversla. In den beginne was het woord, maar aan het eind, hoop ik, ook nog. Het hoeft geen hele zin meer te zijn, aan een half woord heb ik genoeg. (Sodefluh…)
Geheugenverlies hoeft niet erg te zijn, daar heb je gelijk in. Maar als ik een interview afneem voor de locale tv hier is het echt verdraaid lastig, wanneer de geïnterviewde iets beweert waarop ik een buitengewoon goede ingeving krijg, hem of haar beleefdheidshalve even uit laat praten, en de hele ingeving kwijt ben. In grijze nevelen opgelost. Echt, geen idee meer waarover het ging, alleen nog dat het briljant was. Gelukkig zal ook dat besef op een goede dag verdwenen zijn. Daar verheug ik me nou al op.
Zo’n briljante inval overigens had ik vorige week tijdens een interview met de organisator van het dementiecafé, dat die avond een toneelstuk vertoonde over geheugenverlies. A. vroeg mij later die week hoe dat toneelstuk verliep en toen werden wij allebei een beetje boos op mij, omdat ik me de afloop niet meer herinnerde. Gelukkig schoot me vervolgens nog weer tebinnen, dat de cameraman halverwege het stuk naar huis wou. En we waren met mijn auto.
Mijn moeder leefde altijd erg met anderen mee en tobde vaak dagenlang over hun problemen. Maar toen ze licht begon te dementeren, zei ze eens tegen mij: ‘Het heeft ook voordelen. Als iemand mij nou opbelt met zijn sores, luister ik er natuurlijk nog evengoed naar, maar op het moment dat ik de hoorn neerleg, ben ik alles weer vergeten.’ Het was in een tijd – jij herinnert je dat waarschijnlijk niet meer – waarin men nog hoorns had aan een telefoon. Dat wil zeggen men had één hoorn per telefoon. En als men klaar was met telefoneren, dan legde men die hoorn bovenop de telefoon. Of, als de telefoon hing, dan kon men de hoorn er ook aan de zijkant aanhangen. Dat mocht toen allebei. Men had de keuze uit twee types telefoon. Of in extreme gevallen drie, want heel soms kon men de hoorn er ook aan de voorkant aanhangen. In ieder geval, hoe we de boel ook ophingen, hadden wij als eerste in onze straat een telefoon en kwam iedereen bij ons telefoneren, wat erg gezellig was, jaren vijftig hè, maar niet bepaald goedkoop, want mijn vader was socialist, dus niemand hoefde iets te betalen en mijn moeder was gewoon zonder theoretisch kader erg hartelijk en goedgeefs, dus hadden wij altijd koffie en koekjes, vooral natuurlijk voor de mensen die helemaal van het andere eind van de straat moesten komen, waarbij het niet uitmaakte of ze uit zichzelf kwamen telefoneren of dat ik ze was gaan halen, omdat er telefoon voor hen was. Want wij werden ook opgebeld door mensen die bijvoorbeeld onze overbuurman graag even wilden spreken, omdat die een hondenfokkerijtje had en als er dan weer puppy’s waren, zette hij een advertentie in de krant met ons telefoonnummer erbij. God, dat waren nog eens tijden.
Dit is allemaal waar, ook al zegt Trump van niet.
Soms denk ik wel eens dat ook hij misschien dementeert.
Anders verdraag ik het idee bijna niet dat zo’n soort mens bestaat.
Nu heb ik net als jij ook wel iemand – ze heet A. – aan wie ik altijd iets kan vragen dat ik niet meer weet, alleen vertoont A. dezelfde symptomen als ik, dus dat schiet niet echt op. Wel biedt het troost. Zoals in ‘Kijk, Willem heeft het ook. En Jeannette, nog erger. Ja, maar de buurman gisteren, die wist niet eens meer… ’ Dat zijn fijne dingen, Fons. Gedeelde smart is halve smart, bedoel ik.