Tja, kerstkaarten… Jij vindt de omvang van je weerzin tegen het schrijven ervan niet normaal, maar mij lijkt die juist meer regel dan uitzondering. De meeste mensen, is mijn ervaring, slaan zich er vloekend en zuchtend doorheen. Echt, de tijd rond Kerstmis, als iedereen toch licht van gemoed zou moeten zijn en blij met het kindje Jezus, gaat zwanger van geween en tandengeknars, getier en gesla met deuren, alleen omdat die verdomde kaarten nog de deur uit moeten. Ik heb elk jaar op 1 januari één goed voornemen en dat is om het komende jaar geen kerstkaarten meer te versturen. Dit gaat elf maanden goed. En dan, zo rond 3 december, valt met een doffe plof de eerste kaart op onze mat. Een hele grote, zelfgemaakte. Ach, kijk nou toch eens, tante Dora, wat heeft ze er weer een werk van gemaakt! Tante Dora namelijk begint in juni reeds met het verzamelen van alle ingrediënten – snippers vilt, bloemen van velours, rubberen inlegkruisjes – voor niet zomaar een kerstkaart, maar een artistieke produktie waaraan je kunt zien hoe verschrikkelijk veel ze om je geeft. Dus wat doe je? Je gaat ook een kaart kopen. En een postzegel. Alleen voor tante Dora. Maar kerstkaarten zitten altijd op z’n minst met z’n vieren in een pakje en postzegels koop je ook niet los. Ach, ik hou er maar liever over op. Dat wil zeggen tegen 8 december ploffen de families Veenstra en Van Puffelen op de mat en vanaf 10 december is er geen houden meer aan. Het zijn doorgaans kleinere kaartjes dan van tante Door, maar omdat ze nu met meer tegelijk zijn, jagen ze je de stuipen op het lijf met hun holle geroffel in de hal. Bovendien wordt tante Door wat wazig, dus stuurde ze er dit jaar twee. Die tweede kwam de dag na Kerstmis, met welgemeende excuses voor haar nalatigheid. Terecht natuurlijk, want hoe lomp kun je zijn?
Kerstmis zelf daarentegen vind ik steeds leuker. Niet omdat het almaar commerciëler wordt, maar omdat het me steeds minder kan schelen wat de mensen doen en waarom. De walging maakt plaats voor onverschilligheid. Of zullen we het Zen noemen? Dat klinkt net iets leuker dan ‘graai er lekker op los, mijn zegen heb je, als ik maar niet mee hoef te doen’. Overigens kleedt de middenstand ons dorp altijd wel heel sfeervol aan, her en der bomen, sterren en lichtjes, de hele markt rood en groen versierd, met leuke ballen ook. Voor wie toch al depressief is, vormt onze middenstand vermoedelijk de genadeslag, maar ik geniet er wel van, op mijn eigen onthechte Zenmanier.
De keus om niet meer te geloven heb ook ik lang geleden, zo rond mijn twaalfde, al gemaakt. Tot dat moment was ik trouwens de enige in ons gezin die wel geloofde. Waar dat vandaan kwam is tot op de dag van vandaag niet duidelijk. Mijn liefde voor Jezus ging zelfs zover dat ik een keer, op mijn zevende of achtste, een kruis wilde aanschaffen. Het was van mooi massief eikenhout en ik had het ergens in een étalage gezien. Maar er waren kennelijk grenzen, het mocht niet. Ook niet met het geld van Dickie Bigmans, mijn bloedeigen spaarvarken. Daar zullen mijn ouders nu wel spijt van hebben, want zo kom je natuurlijk niet in het paradijs. Ikzelf helaas ook niet, want koud op de middelbare school kreeg ik me toch een hemelse ingeving! We hadden daar een poosje les van een soort dominee Gremdaat, die al vrij snel beweerde dat God de mens had geschapen naar Zijn evenbeeld en op datzelfde moment wist ik, werkelijk als bij toverslag: nee, het is andersom! Een eye-opener eerste klas, waar ik de rest van mijn leven plezier van heb gehad.
Maar daarmee was de angst voor de dood natuurlijk nog niet weg. Ik bedoel niet het sterven zelf, dat is ook geen pretje, maar het onvoorstelbare van er niet meer zijn. Jij niet. De mensen van wie je houdt niet. Niets en niemand doet er nog toe, nergens meer, nooit meer. Weg ruimte, weg tijd, weg oorzaak en gevolg. Of zou het dat niet zijn? Hoe kan ik, als ik werkelijk geloof dat ik er niet meer ben hierna, bang zijn voor de eeuwige leegte?
Is het dan toch stiekem de angst voor een finale afrekening? Want dat slaat echt nergens op. Ik geloof niet eens in een vrije wil! Maar gevoel en verstand zijn twee en kennelijk heb ik die angst in mijn systeem, hoezeer ook opgevoed zonder enige religie. Is het onze christelijke cultuur-met-haar-zondebesef, die of je wilt of niet in al je vezels zit?
Hoe dan ook kun je misschien maar het beste overal rekening mee houden en het zekere voor het onzekere nemen, zoals Niels Bohr, de natuurkundige, deed. Die had een hoefijzer boven de deur van zijn werkkamer hangen en iemand vroeg hem ‘maar geloof je daar dan in?’, waarop Bohr zei ‘nee, maar ze zeggen dat het ook werkt als je er niet in gelooft’.
Mijn vader geloofde niet, mijn broers geloofden niet, maar mijn moeder hield een slag om de arm. Jaren nadat mijn ene broer was verongelukt, zei ze eens tegen mijn vader:
‘Ik heb zo’n stille hoop dat ik hem hierna toch nog terug zal zien.’
‘Vergeet het, als je dood bent is het gedaan, daarna is er niks meer.’
‘Ach, dat zie ik dan wel weer.’
‘Nee, dat zie je dan dus juist niet weer!’
‘Nou, dan zie ik jóu tenminste ook niet weer.’
Dus hebben wij hier momenteel wel een kerstboom, want je weet toch maar nooit. Niet dat Jezus zelf er nou zo aan hing, maar alle gewone mensen halen er één in huis en daar worden wij dan toch wat nerveus van. Dikwijls echter komen wij door de kerstkaartenstress niet tijdig toe aan de boom, zodat we die soms na Kerstmis nog staan op te tuigen. We hebben hem ook al eens pas in januari aangeschaft, maar dat was echt een heel ongelukkig jaar, hoewel tante Door het toen nog gewoon bij één kaart hield.
Tot slot doet het mij veel genoegen je mee te delen dat wij ook een kerststal hebben. Alleen dit jaar niet. Dit jaar is hij een beetje zoek. Hij hoort op zolder te staan. Hij staat altijd op zolder. Lente, zomer en herfst struikelen we op zolder over de kerststal, maar nou we hem nodig hebben, kunnen we hem niet vinden. Kent u dat? Kerststal kwijt?
Eindelijk dit blog van jullie gevonden. Chapeau en hulde!
Leest lekker weg.
Fijn Nynke, wie zoekt zal ons blog vinden…