Als je kiest voor niet geloven, waarom is de angst voor de dood dan natuurlijk nog niet weg? Voor mij heeft het één niets met het ander te maken. Alle planten en dieren gaan dood. Wij mensen maken deel uit van de natuur. Wij gaan ook allemaal dood. Er is geen leven, of iets anders, na de dood. Ons lichaam wordt na de dood in de natuur opgenomen, daarna is er niets meer, nada, noppes. Helemaal niks om je zorgen over te maken. Inderdaad, je weet niet meer dat je er geweest bent, maar daar heb je alleen tijdens je leven last van, althans als je daarvoor kiest. Als je dood bent, is ook dat opgelost.
Ik ben rotsvast in mijn ongeloof. Ik herinner mij een titel van een tamelijk slecht boek: “Je leeft maar zo kort en je bent zo lang dood”. Zo is het precies. En om je korte leven tijd te besteden aan de vraag “of er niet toch iets is” is zonde van de tijd. Mensen die dat doen zijn ietsisten, aanhangers van het ietsisme, en ook zij verdienen uiteraard een plek onder de zon, net als de boedhisten, de moslims, de joden, de Zevende-Dag Adventisten, de atheïsten, de katholieken en niet te vergeten de aanhangers van de “Church of the Flying Spaghetti Monster”. Deze laatsten gebruiken een vergiet als hoofddeksel, niet permanent, maar op momenten dat zij behoefte hebben hun geloof te belijden. En waar komen we vandaan? En waar gaan we naartoe? En wat is de zin van het leven? Volgens mij zijn die vragen niet te beantwoorden. Misschien ooit wel, in de toekomst, maar dat maak ik niet meer mee.
Zoals je weet breng ik elke paar weken een bezoek aan H. die aan een rolstoel gekluisterd is. Zij heeft een zeldzame aandoening die haar motoriek en haar spraak aantast. Zij wordt heel gauw moe en dan duurt het lang voor zij daar weer van is hersteld, dagen soms. In 2016 hebben we nog wel uitstapjes gemaakt, naar de dierentuin en het Rijksmuseum, in 2017 ging dat niet meer. Haar ziekte liet het niet langer toe. Nu ga ik bij haar op de koffie en dan kletsen we over van alles, de dingen van het dagelijkse leven. Ik probeer op mijn manier op te letten of H. eenzaam is, en ik heb ontdekt dat dat vooral een gevoel is, dat ze soms wel en soms niet heeft. Haar familieleden bezoeken haar wekelijks, ook een vriend en een vriendin komen regelmatig over de vloer, en een paar keer per dag is er de thuiszorg, voor de huishoudelijke taken die zij zelf niet meer kan doen. Aan aandacht geen gebrek, maar er zijn periodes dat het haar zwaar valt om alleen te zijn, ondanks die mensen om haar heen. En dan blijkt dat een gesprek onder het genot van een kop koffie haar weer wat op kan beuren.
Ik zei net dat het geen zin heeft te vragen naar de zin van het leven, maar misschien is toch het antwoord, dat je dingen moet doen waar anderen wat aan hebben. Meer zin is er niet, denk ik. Zoiets.