En waarom krijg ik nooit eens één vriendschapsverzoek van een jongeman met half ontbloot klokkenspel? Hè? Al was het maar een kwart ontbloot klokkenspel? Niet eens het puntje van een klepel kan eraf voor ons de vrouw. Kent u dat, klepel? Dat is het onderdeel dat beiert. NIETS beiert er op mijn Facebook. Ik krijg alleen soms een vriendschapsverzoek van een middelbare Amerikaan die, gezien zijn profiel, weliswaar belangrijke dingen op managementniveau doet – nu eens in de ICT dan weer in de internationale valutahandel – maar voor de rest graag anoniem wil blijven. Zulke verzoeken wijs ik vriendelijk doch beslist af. Of dat verstandig is weet ik niet, want financieel zouden mijn maandelijkse lusten best een bescheiden boost op managementniveau kunnen gebruiken.
Maar Facebook teveel manipulatieve potentie? Stiekeme beïnvloeder van politiek stemgedrag? Stuurt het ons ongemerkt ergens heen waar we helemaal niet willen zijn? Ik zou er dit van willen zeggen: als Mark met zijn Suikerberg gericht geprobeerd heeft mij richting PvdA te lokken, is hij daarin met vlag en wimpel geslaagd. Maar is dat erg? Ja, misschien voor de Christen Unie, waar iedere stemwijzer mij verkiezing in verkiezing uit tot treurens toe heen sleurt, hoezeer ikzelf mijn antwoorden ook telkens weer een andere kant op probeer te manipuleren. Maar voor de PvdA lijkt het mij alleen maar fijn. Hulde dus namens de partij, leve Facebook. Anders was ik misschien, in plaats van mijn kostbare tijd aan Facebook te besteden, wel tijdig op mijn schreden gekeerd. Dan had ik bijvoorbeeld één van die interviews met Jan Pronk gelezen en besloten net als hij de PvdA de rug toe te keren. Pronk is en blijft onverminderd boos vanwege het terugschroeven van de door hem ingestelde 0,7 % ontwikkelingshulp destijds en hij heeft gelijk. 0,7 %, dat is nog minder dan 1 % van onze nationale rijkdom. Terwijl wij in de jaren ‘70 al schande spraken van de schamele 2% waarnaar het Westen toen nog streefde. En na Pronk werd het alleen maar erger. Toen kwam Ploumen en die vond dat, in plaats van gerichte overheidshulp aan de boeren en kleine ondernemers in de Derde Wereld, ons eigen bedrijfsleven er meer armslag moest krijgen. Want aan het bedrijfsleven kun je dienstbaarheid, opbouw van onderop en stimuleren van zelfredzaamheid natuurlijk wel overlaten. Dat zorgt heus wel dat het geld niet rechtstreeks naar corrupte zetbazen of andere lokale zakken wordt gesluisd. Het bedrijfsleven is altijd bezig met het belang van alles wat kwetsbaar is en denkt nooit aan z’n eigen winst. Wat Shell niet allemaal voor edelmoedigs heeft gedaan in het land van Ken Saro-Wiwa, daar word je blij en warm van van binnen. En het grappige is: we haalden er netto altijd méér uit dan we er naartoe brachten. Noem dat eens niet briljant!
Ooit verbaasde ik me op de middelbare school hardop over die merkwaardig rechte grenzen overal in Afrika en Azië. Ja, zei de docent, dat hebben wij gedaan, de koloniale mogendheden. Gewoon dwars door allerlei clans en stamverbanden heen. En vervolgens, zo leerde ik later, gaven we één bevolkingsgroep allerlei voorrechten en zetten haar op tegen de rest, zodat de autochtonen elkaar eronder hielden en de koloniaal in alle rust zijn goede werk kon doen. Dat bestond uit noest en onbaatzuchtig zwoegen, waarmee de betrokken kolonies, zonder er zelf iets voor te hoeven doen, de eretitel ‘wingewest’ in de wacht sleepten.
Ach, zie ik het nou niet wat erg zwart-wit? Jazeker wel. Dat komt door de cultuur waarin ik ben opgegroeid. Een cultuur die wit stilzwijgend superieur acht aan zwart. Of stilzwijgend? Vanzelfsprekend is misschien een beter woord. Eigenlijk zijn beide goed. Want dan ben je vijf en stopt je tante een kwartje – een heel bedrag in die tijd – in een collectebus. En dan vraag je om uitleg. En dan zegt zij: ‘ik heb iets gegeven voor de zwartjes in Afrika’. Dus je tante, een doodgewone huisvrouw, is de grootmoedig gevende partij. De ontvangende partij is talrijk, sneu en kinderlijk, alleen met een verkleinwoord aan te duiden. Ik had in die jaren ook een heel leuk voorleesboek, dat ging over drie kleine negertjes, waarvan er niet één een fatsoenlijke naam had. Pompelmoentje, Pepernikkel en Pannelap, zoiets. Hou dan maar eens stand, als goedwillende kleuter. Lukt niet.
En nou maar zien hoe we de gevolgen van ons nobele gezwoeg, dat ons zoveel voorspoed en fortuin heeft gebracht, buiten onze grenzen houden. Muren bouwen. Prikkeldraad. Geweer in de aanslag. Alles is geoorloofd, zolang de oorlogsslachtoffers – en helemaal die ellendige gelukszoekers – maar op afstand blijven. In hun eigen omgeving, want dat is toch voor henzelf echt het best. Ons bedrijfsleven bouwt er dan wel mooie opvangkampen voor. Daarginds.
Kortom het verdriet van Jan Pronk is mijn verdriet. Dat algoritmen de mensheid gaan vervangen, lijkt mij dan ook een kwestie van hoe eerder hoe beter. De mensheid berokkent zichzelf zo onvoorstelbaar veel leed, dat al het mooie en goede, dat ik heus ook wel zie, er niet tegenop weegt. Alleen bij de gratie van bewustzijnsvernauwing – ook wel ‘wegkijken’ genoemd – kun je als individu nog zoiets als geluk ervaren. Dus geef mij maar algoritmen, die hebben tenminste geen gevoel. En tegen de tijd dat ze zelfbewustzijn gaan ontwikkelen, of waarschijnlijk nog iets veel vernuftigers, tegen die tijd zien we wel weer verder.
En Twitter? Dat is een mooie uitvinding, vind ik oprecht, voor mensen met een achterstand tot het alfabet.