Goed artikel over Tjeenk Willink, Fons. Je had me er inderdaad al eerder een essay over gestuurd en ik kan het alleen maar eens zijn met zijn diagnose. Om zijn aanbevelingen uit te voeren, hebben we echter een links minderheidskabinet nodig, of eigenlijk een links meerderheidskabinet, maar voor beide opties is ons volk helaas te rechts. Het is in meerderheid een middenstandsvolk met een middenstandsgeest, die woont in het heilige huisje van economische groei, verdienmodel en winstmaximalisatie. Wij privatiseren door tot ook het water eraan geloven moet. Geen leger van vrijwilligers, hoe hard noodzakelijkerwijs ook meegegroeid, kan daar nog tegenop. David van Reybrouck kan er in plaats van de vroegere zuilen wel leuke burgerfora voor bedenken, en in Chili gaan ze via zo’n zelfde forum nu de hele grondwet herzien, maar ik heb er een hard hoofd in.
Dus heb ik mijn euthanasieverklaring afgegeven aan het praktijkloket van de HA (huisarts).
Te zorgeloos oordeelde HA die actie, dus riep ze mij op het matje. A. ging mee, om strikvragen vóór te zijn, althans mijn mogelijke antwoorden daarop. Beter voortijdig de mond gesnoerd dan ten hele gedwaald, luidt haar mening desgevraagd en ook best vaak ongevraagd. Als vroeger onze HA aan mijn vader vroeg hoe het met hem ging, antwoordde mijn moeder ‘goed, maar hij heeft de laatste tijd steken’. Nou we het daar toch over hebben: ik krijg ze daadwerkelijk onder water. Dat gezegde had ik nooit zo erg doordacht, maar in de recreatieplas bij Nijmegen, waar ik zo graag zwem, krijg ik ze dit jaar bij de vleet. Minimaal tien nieuwe bultjes breng ik elke keer mee naar huis. De hele weg terug op de fiets, pakweg een half uur rijden, weet ik al niet hoe ik overal tegelijk krabben moet. Een feestelijk gezicht, vond een aanwonende ambachtsman onderlaatst. Pas maar op, waarschuwde hij ook nog, straks lig je weer in de berm. A. denkt dat het watervlooien zijn. Hoe dan ook zijn ze beslist niet heel bevorderlijk voor mijn geestelijke volksgezondheid. Het lichaam kan er wel tegen, maar van die jeuk word je knettergek. Dus dat euthanasiegesprek kwam eigenlijk wel goed uit.
HA: Wat wil je nog wèl?
Ik: Wat ik nog wel wil? Wat bedoel je daar precies mee?
HA: Zeg gewoon spontaan het eerste wat in je opkomt.
Ik: Nou… eeh…
A.: Voetballen kijken.
Er is verticaal tussen A.’s ogen een wat gramstorig trekje verschenen. Dat kun je wegpoetsen met scrabble, maar als je dan zeer waarschijnlijk onvoldoende je best doet omdat je haast hebt en naar het voetballen wilt kijken, verschijnt het onherroepelijk weer.
HA: Dat wil ze nog wel, als het eenmaal zover is?
A: Ja.
Ik: Als jullie daar ook mee akkoord gaan natuurlijk.
HA: Uiteraard. En wat wil je beslist níet?
Ik.: Dat er dan visite komt.
HA: Als ik het spuitje voorbereid?
A.: Nee, als er voetbal is. Dan moet er geen visite komen. Dat vindt ze uitzichtsloos.
HA gaat iets verzitten en richt haar blik nu gemakshalve volledig op A., om daar vervolgens zeker een kwartier van de ons toegemeten 20 minuten mee verder te praten over of het eigenlijk niet sowieso nu al uitzichtsloos is. Ze grijpen de gelegenheid aan zich allebei eens goed te ontspannen, na al die corona voor de één en al die moestuinarbeid voor de ander. Er wordt veel wederzijds bij gekird. In de wijde omtrek geen verticaal trekje meer te vinden. A. vindt dat het, afgezien van de watervlooien – kijk maar, al die rode bultjes, die heeft ze overal – met de uitzichtsloosheid nog wel gaat momenteel. Misschien kan ze wat minder gaan zwemmen, oppert HA, weet je wanneer ik voor het laatst gezwommen heb! Of wat meer in de moestuin werken, suggereert A. Zelf heb ik intussen bedacht wat ik beslist niet wil: 1. blind wil worden, 2. chronische hoofdpijn en 3. welke vorm van dementie dan ook.
A.: Punt 3 is helaas een reeds gepasseerd station.
Ik: Dat moet jij zeggen.
HA: Ik heb niet de indruk dat één van jullie al echt ver heen is.
A.: Je ziet het pas als je het doorhebt.
HA: Hoe dan ook, die dingen staan allemaal al in de verklaring.
Ik: Waarom vraag je er dan naar?
HA: Ik wou je eigenlijk alleen even zien, ik wist niet meer hoe je eruitzag.
A: Beetje verfrommeld, hè? Sorry daarvoor.
HA: Dat komt van het voetbal kijken, denk ik.
En daar kirt het wederzijds weer heen. Geeft niet. Ik had nogal opgezien tegen het consult, maar in de praktijk pakt zo’n gesprek tussen arts en patiënt veel minder warm menselijk uit dan wat je ervan vreest door gewenning via krant, tv en social media. Daar moet ik altijd vreselijk bij huilen namelijk. Maar dit viel me reuze mee.
Over bultjes hebben we het verder niet gehad.
Daar moet men zelf iets op verzinnen.