Eergisteren bereikte mij het bericht, dat ik mijn moeder, die in een verzorgingshuis verblijft, mocht bezoeken. Ik had haar al ruim vier maanden niet meer gezien, vanwege de coronacrisis. De crisismaatregelen zijn vooral bedoeld om de ouderen te beschermen, en ik ging ervan uit dat ik nog vele maanden van regeringswege bij mijn moeder weggehouden zou worden. Maar het verzorgingshuis had er iets op gevonden. De leiding van het huis had per brief aan de familieleden laten weten dat er met ingang van 6 mei een “voorzichtige bezoekregeling” opgestart zou worden. Dat betekende natuurlijk niet, dat je zomaar naar binnen mocht wandelen en je moeder in de armen sluiten. Het bezoek moest buiten blijven en moeder bleef binnen, achter glas.
Nu is een bezoek aan mijn moeder al jaren een moeizaam gebeuren. Zij is 95 jaar, dement en nagenoeg doof. Als je iets tegen haar zegt, verstaat ze het niet, of begrijpt ze het niet, of beide. Een goed gesprek gaat al lang niet meer, en een slecht gesprek eigenlijk ook niet. En ze weet niet meer wie ik ben. Als ze me ziet, kijkt ze me strak aan, met een blik die lijkt te zeggen: wat moet die vent hier! Ik kan je zeggen, het went nooit. Mijn moeder kan er niets aan doen, maar dat helpt niet. Het heeft geen zin haar te bezoeken, want achteraf weet ze niet meer dat je geweest bent, want ze weet niet wie je bent, maar ik blijf haar opzoeken want het is mijn moeder. En nu kan het dus weer. Dus ik besloot onmiddellijk te gaan.
Mijn moeder woont aan het andere einde van het land en ik reis met de trein naar haar toe. Dat duurt iets meer dan drie uur, van voordeur tot voordeur. Ik had met mijn zus, die bij mijn moeder in de buurt woont, afgesproken dat wij samen van de “voorzichtige bezoekregeling” gebruik zouden maken. De regeling liet maximaal twee bezoekers toe. Toen wij aankwamen liepen wij, zoals geïnstrueerd, om het huis heen naar waar het raam van de eetzaal was. Daar was een kleine tent tegen het raam aangezet. Je kent die tenten wel, ze worden ook gebruikt door bouwvakkers die de straat hebben opgebroken. Bij de ingang van de tent kon je je handen schoon maken met alcohol. Ik zag daar het nut niet van in, maar we leven nu eenmaal in een tijd waarin we kritiekloos doen wat van ons wordt verwacht, dus ik wreef mijn handen in. Binnen in de tent was een tafeltje met twee stoelen neergezet, er was ook voor koffie en koekjes gezorgd. Op het tafeltje stond een versterkertje met een microfoon; aan de andere kant van het raam stond eveneens een tafeltje met een versterker en microfoon. Er was verder geen mens te bekennen, niet buiten en niet in de eetzaal. Mijn zus en ik gingen zitten en wachtten af.
Niet lang daarna werd mijn moeder door een verzorgster de eetzaal binnengereden in een rolstoel en achter het raam geposteerd, naast het tafeltje. “Kijk”, zei ze tegen mijn moeder, “daar zijn uw dochter en uw schoonzoon” en tegen ons: “ik ga verder met mijn werk, als u wat nodig hebt, kunt u de bel gebruiken”. En weg was ze. Ik zag nu pas dat er een drukbel op ons tafeltje lag.
En daar zaten we dan. Moeder was volledig in verwarring. Ze zat niet in haar vertrouwde omgeving en was duidelijk niet op haar gemak. Ze zag ons wel door het raam, maar kon ons blijkbaar niet verstaan, reageerde althans niet op wat wij zeiden of vroegen. Ik weet niet hoe lang we hebben geprobeerd contact te krijgen, maar het was in ieder geval minder dan vijf minuten. We gaven het op en drukten op de bel. De verzorgster kwam moeder halen om haar naar haar kamer te brengen. Wij vertrokken weer, zonder de koffie en de koekjes te hebben aangeraakt.
Dat was het dan. Achteraf heb ik spijt dat we er niet bij de verzorging op hebben aangedrongen dat die bij het gesprek zou blijven, om de communicatie te begeleiden en de microfoon te bedienen. Ze kennen mijn moeder nu al ruim tien jaar, ze konden toch weten dat begeleiding noodzakelijk was. Nu was zelfs een begin van een gesprek onmogelijk.
Ik had al een hartgrondige hekel aan Alzheimer, maar na gisteren is dat nog erger geworden. Ik geloof niet dat mijn moeder er erg onder lijdt. Zij heeft dat besef niet meer. Ik lijd er meer onder dan zij. Daar troost ik mij dan maar mee.