Innovatie in mode en textiel-industrie draagt bij aan het tegengaan van verspilling

We kopen steeds meer kleding. En als we het niet meer nodig hebben gooien we het weg. Dat moet anders.

De textielindustrie is de op één na meest vervuilende industrie, na de olie-industrie. Dat heeft een paar oorzaken. Om te beginnen is voor het produceren van textiel veel water nodig. Om een indicatie te geven: om 1 katoenen T-shirt te maken is ongeveer 2700 liter water nodig. Om katoen en andere vezels te produceren is ook veel grond nodig. Daarnaast gebruikt de textielindustrie verf en appreteermiddelen (die de stof mooier moeten maken) en dat draagt voor ongeveer 20% bij aan de vervuiling van schoon water, wereldwijd. 35% van alle primaire microplastics die in het milieu terecht komen is afkomstig van het wassen van synthetische kleding. En geschat wordt dat de mode-industrie verantwoordelijk is voor 10% van de CO2-uitstoot in de wereld.

Wat ook een rol speelt is dat er voortdurend nieuwe kledingtrends op de markt worden gebracht tegen lage prijzen. Dat heeft geleid tot een forse toename van de verkoop van kledingstukken: 40% meer dan 25 jaar geleden. Ruim 30% van de gekochte kleding hangt langer dan een jaar ongebruikt in de kast. De levensduur van kledingstukken is ook korter geworden. Kleding die mensen niet meer willen wordt voor het overgote deel weggegooid met het restafval, en komt dus in de verbrandingsoven terecht. Een klein deel wordt weggegeven of naar andere landen uitgevoerd. Kleding wordt nog nauwelijks gerecycled. De technologie daarvoor ontbreekt nog.

Alles bij elkaar is dit een enorme verspilling. Ik wil in dit verband wijzen op de opleiding Fashion & Textiles Technologies in Enschede. Deze opleiding gaat ervan uit, dat duurzaam produceren van textiel een absolute must is om bij te dragen aan de leefbaarheid van onze wereld. De professionals die daar worden opgeleid wordt geleerd te kijken naar de werkelijke kosten van textiel en mode, niet alleen die voor de consument, maar ook voor de makers en voor de planeet. In wat zij bedenken en maken zit de verantwoordelijkheid verweven die zij voelen voor het leefbaar houden van de aarde. In 2018 ontvingen zij als eerste en enige textiel- en modeopleiding in Nederland de certificering Duurzaam Hoger Onderwijs. Ik hoop dat we nog veel van ze gaan horen.

Woestijngevecht

Ik zei een paar weken terug nog tegen jou, dat ik zat te broeden op een nieuwe blog. Nou, daarna liep de agenda meteen weer lekker vol. Op dit moment buig ik mij over het verkiezingsprogramma. De club heeft ontdekt dat ik goed ben in dingen opschrijven, dus ben ik gevraagd een mooi programma in elkaar te schroeven. Ik hoefde niets zelf te bedenken, alleen een mooie vorm en bewoordingen te geven aan de teksten van anderen. Maar ja, zoals je weet is vorm niet te scheiden van inhoud, dus ik zit het mij aangedragen concept grondig te bewerken tot een programma waar we volgend jaar de boer mee op kunnen. Ik vind het zonder meer een leuke klus, maar ik ben er nog wel even mee bezig voor het goed in elkaar zit. Wij streven naar een verantwoord maaibeleid en roepen iedereen op tot het bevorderen van duurzaamheid, voor het geval je dat wilt weten.

Jij hebt in de tussentijd alweer drie blogs geschreven. Ik kan jouw moordende tempo niet bijbenen. Ik ben maar drie maanden jonger dan jij, weet je dat eigenlijk wel? Ik vond jouw verhaal over je grootvader erg mooi, ontroerend. Ik denk dat het veel meer mensen zo vergaan is als hem, in die tijd.

Zoals ik al zei: ik heb helemaal geen tijd om een blog te schrijven. Ik zal je daarom vervelen met de laatste krantencolumn die ik heb gepubliceerd.

“Afval scheiden, grondstoffen behouden en hergebruiken

Hoe slechter we het afval scheiden, hoe meer ons dat gaat kosten in de komende jaren. Daarom moet er iets gebeuren.

We kennen al jaren het belang van afvalscheiding, en we doen dat dus ook. Of niet? In ons dorp wordt per inwoner per jaar gemiddeld 223 kg restafval geproduceerd. Landelijk is dat gemiddeld 165 kg (cijfers uit 2019). En de rijksoverheid had graag gezien dat we in Nederland nu op zo’n 100 kg zouden zitten. Dat staat in het landelijk programma “Van afval naar grondstof” (VANG). Het rijk heft een afvalstoffenbelasting over elke ton afval die wordt gestort of verbrand. Met die belasting stimuleert het rijk de gemeenten om werk te maken van de VANG-doelstelling. Want hoe minder restafval de inwoners aanbieden, hoe minder belasting de gemeente betaalt. Omdat het rijk wil dat meer grondstoffen worden hergebruikt in plaats van verbrand, is afvalstoffenbelasting de afgelopen jaren flink verhoogd, en die stijging zal de komende jaren wel doorgaan. Daarnaast betaalt de industrie sinds dit jaar een CO2-heffing, en die geldt ook voor de afvalbranche. De tarieven voor afvalverwerking zijn ook al gestegen.

Zo’n driekwart van wat de inwoners van Voorschoten aan afval in de grijze bak gooien kan heel goed gerecycled worden. Het gaat dan vooral om keukenafval (ruim 40% van het totale restafval) en verder om papier, karton, blikjes, plastic verpakkingen, drankenkartons, glas en textiel. Mensen doen wel aan afvalscheiding, maar nog niet genoeg.

Het college wil de aanpak van de afvalscheiding dan ook verbeteren: de hoeveelheid restafval verminderen, vernietiging van grondstoffen voorkomen, en grondstoffen apart houden zodat ze goed hergebruikt kunnen worden. Het “Grondstoffenplan 2021 – 2025” dat het college deze zomer heeft gepresenteerd wil op verschillende manieren de bewoners stimuleren om het afval consequenter te scheiden en zo min mogelijk in de grijze bak te gooien. Op termijn van enkele jaren is het plan om inwoners te laten betalen voor het aanbieden van restafval. De praktijk bij andere gemeenten heeft uitgewezen, dat het invoeren van een financiële prikkel veruit het meeste effect sorteert.

Het grondstoffenplan is nog niet behandeld in de gemeenteraad.”

Dat laatste is al weer achterhaald, want de gemeenteraad heeft het plan inmiddels goedgekeurd, zij het nadat ze het geamendeerd hadden.

Intussen ben ik getrouwd, 43 jaar alweer. C. en ik gedenken dat elk jaar met een uitstapje en een etentje. Deze keer naar Kampen en Zwolle gereisd. In Kampen waren we nog nooit geweest, reden om eens te gaan kijken. Mooi stadje wel, erg bezienswaardig, maar de Heer is wel zeer nadrukkelijk aanwezig. We hebben een stuk of acht kerken geteld, alleen al in de binnenstad. Wij kwamen langs een bord op de stoep, waarop een uitnodiging geschreven stond: “Bestaat God? Kom binnen voor koffie en een discussie” met een pijl naar de openstaande deur van het bijbehorende café. Zoiets kan alleen in Kampen, denk ik. Wij zijn niet op de uitnodiging ingegaan. Het antwoord op de vraag weten wij al, dus waarom zou je erover discussiëren?

Daarna door naar Zwolle. Ook een leuke stad, net zo kerks als Kampen. C. wilde de laatste kunstwerken van Jeroen Krabbé bekijken in de Fundatie. Ik was deze keer minder enthousiast dan C. Ik kreeg toch sterk de indruk dat Jeroen zich in de coronaperiode, gekluisterd aan zijn atelier, flink heeft zitten vervelen, en toen maar het ene na het andere schilderij heeft geproduceerd, om maar aan de gang te blijven. Hij had beter drie grote en goed doorwrochte werken kunnen afleveren, in plaats van dertig kleintjes. Maar wat weet ik nou van kunst . . . .

Maar gelukkig hing er nog meer. Wat dacht je van deze Jan Cremer? Je ziet meteen wat het is. O nee, toch niet . . . .

Jan Cremer: Woestijngevecht (1959)

De dorpssmid

Er was eens een smid in een klein boerendorp in de Achterhoek. Jaren vijftig vorige eeuw. Arme boeren schold hij hun schuld soms kwijt, rijke boeren betaalden wel eens wat meer. Naar sommige mensen in het dorp bracht zijn vrouw ’s avonds in het donker soep. Bij anderen gingen ze zelf uitgebreid eten. Naast de smederij bestierden zij beiden een piepklein winkeltje, smal weggedrukt in de gang naar het woonhuis. Het winkeltje bestond uit twee Gazellefietsen en wat los verkrijgbare onderdelen zoals een fietsbel, bandenplakspul, wat snelbinders en één zadel (m/v). De smid stond ’s ochtends om vijf uur op om de rest van het dorp te wekken met zijn klinkslagen van hamer op aambeeld. Van alles klonk hij bij elkaar, zoals een prachtig smeedijzeren hekwerk voor het kerkhof. Vanaf een uur of acht besloeg hij karrepaarden. De smid werkte zich een slag in de rondte.

Toen kwam er een grootwinkelbedrijf in de buurtgemeente. Een vertegenwoordiger daarvan nam poolshoogte in de smederij en vroeg de prijzen op van de spullen die de smid verkocht. Het grootwinkelbedrijf bood vervolgens in zijn eigen zaak dezelfde producten een stuk lager geprijsd aan. Met name fietsen en fietsonderdelen waren er spotgoedkoop, terwijl de winst werd geboekt op producten die de smid niet verkocht. Babypoeder. WC-papier. Kinderspeelgoed. Koek en zopie, ach, van alles, het was niet voor niets een grootwinkelbedrijf. De smid stierf aan een hartaanval.

Vandaag had ik een ledlampje nodig, zo’n kleintje, je weet wel, met zo’n minuscuul fittinkje. Dus op naar de Handyman in het dorp. Hé, waar was de Handyman ineens? Verdwenen achter een hoge houten wand, failliet misschien, in ieder geval volledig uit beeld. Wat nu? Wat moet een mens zonder Handyman? Er is eigenlijk maar één lampenzaak in ons dorp en daar bleek het gewenste artikel € 5,99 te kosten. Bijna zes euro voor zo’n frutding! Hoe hard had ik het eigenlijk nodig? Ja, toch wel vrij hard, mijn ogen kunnen nou eenmaal niet zonder een béétje licht naast de tv. Maar zes euro! Terug op straat keek ik ontzield om me heen. Ken je dat, de ontzielde blik? Die valt altijd ergens op, in dit geval viel hij op de Action. De Action! Die winkel die ik altijd zo verketter, vanwege de Chinese rotzooi, de bedenkelijke opkooppraktijken, de behandeling van het eigen personeel, de onbenullige, spilziek graaiende cliëntele en natuurlijk het kapot concurreren van fatsoenlijke grootwinkelbedrijven, zoals het soort, dat zelf alleen maar kleine eenmansbedrijfjes om zeep brengt. Kortom een vies zaakje, de Action, door iedere weldenkende Gutmensch gemeden als de pest.
Enkele minuten later brandde het lampje in mijn zak. €2,59!

In zijn graf op het fraai omheinde kerkhof draaide zich de dorpssmid om.
Hij was mijn opa.

Mijn auto begrijpt mij niet…

We hebben een nieuwe auto. Zo’n hybride, full blown electronische. Hij heet, zolang ik hem nog niet volledig onder de knie heb, Moby Dick en geeft mij via z’n display allerlei handige adviezen, waarschuwingen en opdrachten. Toch, je voelde het al aankomen, verloopt de communicatie niet optimaal. Eenzijdig vooral, het klikt gewoon nog niet. ‘Hoogste tijd om de banden op te pompen en te initialiseren’ bijvoorbeeld. Nou, attent, denk ik dan, goed dat je het zegt Dicky boy. En oppompen kan ik gelukkig zelf, maar what the fuck – ja, sorry, dat hoor ik iedereen steeds zeggen, het is geloof ik woke en als er iemand bij de woken hoort, dan ik toch zeker – is initialiseren? Mij leek het misschien zoiets als uitbalanceren. Dat ken ik nog van vroeger, van voordat ik woke werd. Dan lieten wij de banden af en toe, meer op gevoel dan op verstand, uitbalanceren bij de garage. Maar daar kreeg ik nu als antwoord: ‘Inilisia… Nee mevrouw, dat ken ik ook niet, nooit van gehoord. Laat es zien, waar staat dat… Ronald, widde gij wadda is: i-n-i-t-i-a-l-i-s-e-r-e-n?’ Heus, zo ging het. Ik heb een auto die de monteurs vooruit is. Hij weet meer dan zij bij kunnen benen. Hun oplossing, handig voor de volgende keer mevrouw: net zo lang screen buttons touchen tot de opdracht pompen en initialiseren weer plaatsmaakt voor ‘Goedemorgen Gebruiker Twee’. ‘Kijk’ zeiden zij, ‘het was helemaal nog niet nodig wat u wou, dat kán toch ook niet, u hebt nog maar 2000 km gereden!’

En ja, mijn vriendin is ‘Gebruiker Een’. Zij zit nooit achter het stuur, maar eist van een auto wel een gepast soort respect. Dat is belangrijk, in haar cultuur.

Ken je die reclame waarin iemand anders z’n Moby Dick ‘Sla Links Af’ zegt en dat de chauffeur dan gehoorzaam een heg inrijdt? Die van ons zegt al ‘Keer Om’ als we nog niet eens vertrokken zijn. ‘Goedemorgen Gebruiker Twee’ op de display en dan ‘Keer Om’ uit de boxen. Mijn vriendin krijgt nauwelijks nog kans om zelf te zeggen wat ik verkeerd doe.

Een belangrijker probleem, in mijn cultuur tenminste: er hoort een electronische sleutel bij, die je niet meer aan je badpak kunt vastveteren. Nou ja, het kan nog wel, maar dan is hij daarna kapot. Dat wil zeggen als je in dat badpak gaat zwemmen. Als je er gewoon het dorp mee inloopt, is er niet zoveel aan de hand. Dat vindt zo’n sleutel geen punt. Maar wat hij absoluut niet verdraagt is vocht en niemand, ook niet bij onderwatersportverenigingen, duikclubs en nog veel nattere organisaties, wil garanderen dat de hoesjes die zijzelf gebruiken dit soort sleutel echt 100% drooghouden. Kluisjes dan? Kluisjes zouden wel een oplossing zijn, mits voor criminele sensoren ondoordringbaar. Zijn er bij de plassen rondom Wijchen ergens van zulke kluisjes tegen signaalhackerij aanwezig? Natuurlijk niet. Er zijn niet eens gewone kluisjes. Wie gaat er hier nou in zijn eentje zwemmen? U komt maar net als iedereen met z’n tweeën, zodat uw metgezel in een aluminiumfolietje verpakt uw teringsleutel bewaakt terwijl u zwemt. Wij zouden dat trouwens, het is dat u er zelf over begint, geen zwemmen noemen wat u doet.

Dus ging ik deze zomer maar op de fiets. Beter ook, gezien al die jeukende bultjes op de terugweg. Dat gekrab de hele tijd, ik geloof nooit dat mijn Moby dat had geaccepteerd. ‘Handen aan het stuur, Gebruiker Twee!’