Vakantieblog

Toen we nog werkten waren werk en vakantie duidelijk van elkaar gescheiden. Nu we niet meer werken is dat niet meer zo. Alle dagen feest, nietwaar? Dus om het vakantiegevoel op te wekken hebben we gewoon drie weken in de agenda vakantie genoemd, en die hebben we nu net achter de rug. We wilden niet naar het buitenland, want ieder land heeft zijn coronaregels, en hoe leuk is dat? En in Nederland is het ook goed toeven. Ik wil je daar graag verslag van doen, en om te bewijzen wat ik vertel heb ik ook wat foto’s toegevoegd.

Om te beginnen een verblijf in een luxe hotel, weliswaar stinkend duur (geld stinkt sowieso), maar verder alleen maar voordelen. In de Kennemer Duinen, niet ver van Haarlem.

We hebben veel gewandeld in de bossen, zodat we terug in het hotel een goede reden hadden om ons grondig laten verwennen. De herten en reeën lopen daar gewoon los, alsof het niks is. Ook hebben we daar een nieuwe slakkensoort ontdekt, waarvan het bestaan tot nu toe onbekend was. Het beestje is een decimeter lang, bovenop beige, aan de zijkanten zeegroen. Zijn huis is veelkleurig. Wij hebben deze nieuwe diersoort de Kennemerlandslak gedoopt. Ik ga binnenkort een artikel naar Nature opsturen.

In het naburige dorpje troffen wij, op weg naar een restaurant, in het plaatselijke park, wat eigenlijk een klein bos was, een groep boskabouters aan. Toen wij naderden bleven ze allemaal stokstijf staan. Enkele kabouters herkende ik uit de beroemde tekenfilm van Walt Disney: Dopey en Grumpy.

We hebben de zon nauwelijks gezien, en af en toe viel er een bui, maar als je in het bos loopt geeft dat eigenlijk niks. De natuur frist er alleen maar van op.

Na een paar dagen thuis uitrusten van deze vakantie kregen we de smaak opnieuw te pakken, en boekten wij opnieuw een luxe hotel, dit keer in Otterlo. Ook dit verblijf was stevig geprijsd. Ik kreeg de indruk, dat de hele horeca de tarieven wat had “aangepast” om de geleden schade door corona een beetje in te lopen. We hebben o.a. gedineerd in het restaurant waar wij met A. en jou ook een vertoefd hebben. We hebben trouwens goede herinneringen aan dat uitstapje.

Wandelen op de Veluwe deed mij terugdenken aan de jaren dat ik in Gelderland woonde. De natuur is anders dan ik in het westen gewend ben: grilliger, meer zand. En op onze wandelroute veel houtsnijwerk.

We hebben slechts één ochtend regen gehad, en wat doe je dan in Otterlo? Het Nationale Tegelmuseum bezoeken natuurlijk! Wat anders? Leuk museum wel, al maakte het op mij meer de indruk van een verzameling dan van een museum. En af en toe weet je letterlijk niet wat je ziet.

Nu wij weer thuis zijn is de zon doorgebroken. Zal je altijd zien . . . .

Wat wil je nog wèl?

Goed artikel over Tjeenk Willink, Fons. Je had me er inderdaad al eerder een essay over gestuurd en ik kan het alleen maar eens zijn met zijn diagnose. Om zijn aanbevelingen uit te voeren, hebben we echter een links minderheidskabinet nodig, of eigenlijk een links meerderheidskabinet, maar voor beide opties is ons volk helaas te rechts. Het is in meerderheid een middenstandsvolk met een middenstandsgeest, die woont in het heilige huisje van economische groei, verdienmodel en winstmaximalisatie. Wij privatiseren door tot ook het water eraan geloven moet. Geen leger van vrijwilligers, hoe hard noodzakelijkerwijs ook meegegroeid, kan daar nog tegenop. David van Reybrouck kan er in plaats van de vroegere zuilen wel leuke burgerfora voor bedenken, en in Chili gaan ze via zo’n zelfde forum nu de hele grondwet herzien, maar ik heb er een hard hoofd in.

Dus heb ik mijn euthanasieverklaring afgegeven aan het praktijkloket van de HA (huisarts).

Te zorgeloos oordeelde HA die actie, dus riep ze mij op het matje. A. ging mee, om strikvragen vóór te zijn, althans mijn mogelijke antwoorden daarop. Beter voortijdig de mond gesnoerd dan ten hele gedwaald, luidt haar mening desgevraagd en ook best vaak ongevraagd. Als vroeger onze HA aan mijn vader vroeg hoe het met hem ging, antwoordde mijn moeder ‘goed, maar hij heeft de laatste tijd steken’. Nou we het daar toch over hebben: ik krijg ze daadwerkelijk onder water. Dat gezegde had ik nooit zo erg doordacht, maar in de recreatieplas bij Nijmegen, waar ik zo graag zwem, krijg ik ze dit jaar bij de vleet. Minimaal tien nieuwe bultjes breng ik elke keer mee naar huis. De hele weg terug op de fiets, pakweg een half uur rijden, weet ik al niet hoe ik overal tegelijk krabben moet. Een feestelijk gezicht, vond een aanwonende ambachtsman onderlaatst. Pas maar op, waarschuwde hij ook nog, straks lig je weer in de berm. A. denkt dat het watervlooien zijn. Hoe dan ook zijn ze beslist niet heel bevorderlijk voor mijn geestelijke volksgezondheid. Het lichaam kan er wel tegen, maar van die jeuk word je knettergek. Dus dat euthanasiegesprek kwam eigenlijk wel goed uit.

HA: Wat wil je nog wèl?
Ik: Wat ik nog wel wil? Wat bedoel je daar precies mee?
HA: Zeg gewoon spontaan het eerste wat in je opkomt.
Ik: Nou… eeh…
A.: Voetballen kijken.
Er is verticaal tussen A.’s ogen een wat gramstorig trekje verschenen. Dat kun je wegpoetsen met scrabble, maar als je dan zeer waarschijnlijk onvoldoende je best doet omdat je haast hebt en naar het voetballen wilt kijken, verschijnt het onherroepelijk weer.
HA: Dat wil ze nog wel, als het eenmaal zover is?
A: Ja.
Ik: Als jullie daar ook mee akkoord gaan natuurlijk.
HA: Uiteraard. En wat wil je beslist níet?
Ik.: Dat er dan visite komt.
HA: Als ik het spuitje voorbereid?
A.: Nee, als er voetbal is. Dan moet er geen visite komen. Dat vindt ze uitzichtsloos.
HA gaat iets verzitten en richt haar blik nu gemakshalve volledig op A., om daar vervolgens zeker een kwartier van de ons toegemeten 20 minuten mee verder te praten over of het eigenlijk niet sowieso nu al uitzichtsloos is. Ze grijpen de gelegenheid aan zich allebei eens goed te ontspannen, na al die corona voor de één en al die moestuinarbeid voor de ander. Er wordt veel wederzijds bij gekird. In de wijde omtrek geen verticaal trekje meer te vinden. A. vindt dat het, afgezien van de watervlooien – kijk maar, al die rode bultjes, die heeft ze overal – met de uitzichtsloosheid nog wel gaat momenteel. Misschien kan ze wat minder gaan zwemmen, oppert HA, weet je wanneer ik voor het laatst gezwommen heb! Of wat meer in de moestuin werken, suggereert A. Zelf heb ik intussen bedacht wat ik beslist niet wil: 1. blind wil worden, 2. chronische hoofdpijn en 3. welke vorm van dementie dan ook.
A.: Punt 3 is helaas een reeds gepasseerd station.
Ik: Dat moet jij zeggen.
HA: Ik heb niet de indruk dat één van jullie al echt ver heen is.
A.: Je ziet het pas als je het doorhebt.
HA: Hoe dan ook, die dingen staan allemaal al in de verklaring.
Ik: Waarom vraag je er dan naar?
HA: Ik wou je eigenlijk alleen even zien, ik wist niet meer hoe je eruitzag.
A: Beetje verfrommeld, hè? Sorry daarvoor.
HA: Dat komt van het voetbal kijken, denk ik.
En daar kirt het wederzijds weer heen. Geeft niet. Ik had nogal opgezien tegen het consult, maar in de praktijk pakt zo’n gesprek tussen arts en patiënt veel minder warm menselijk uit dan wat je ervan vreest door gewenning via krant, tv en social media. Daar moet ik altijd vreselijk bij huilen namelijk. Maar dit viel me reuze mee.
Over bultjes hebben we het verder niet gehad.
Daar moet men zelf iets op verzinnen.

Betonrot

In het laatste nummer van het kwartaalblad van onze GL-afdeling heb ik een artikel geplaatst over de opvattingen van Herman Tjeenk Willink. Het zou kunnen dat je die al kent, ik heb daar eens iets over aan je opgestuurd, maar dan komt het hier nog een keer.

betonrot in onze democratie

Bij de landelijke verkiezingen is het zo ongeveer traditie geworden om Herman Tjeenk Willink te vragen als informateur. Zo ook nu weer. Logisch: hij wordt gezien als de kenner bij uitstek van het nederlandse staatsbestel, en ook als iemand die boven de partijen staat. Voor mij was het aanleiding eens na te gaan wat zijn ideeën zijn. Wat vindt Tjeenk Willink eigenlijk?

In 2019 verscheen zijn boekje “Groter denken, kleiner doen”. Hij heeft dat boekje geschreven als een oproep om het bewaken van de democratische rechtsorde aan de orde te stellen. Want daar gaat het volgens hem niet goed mee. De wijze waarop de Nederlandse staat functioneert biedt onvoldoende oplossing voor de fundamentele problemen, zoals het klimaat-vraagstuk, de migratieproblematiek, de verscherpte maatschappelijke tegenstellingen, de groeiende ongelijkheid, de vermenging van boven- en onderwereld. Waar staan wij als het er echt om gaat spannen, zo vraagt hij zich af.

In een vrije en diverse samenleving is de behoefte aan verbinding groot, zo vervolgt Tjeenk Willink. De democratische rechtsorde is bij uitstek de verbindingsschakel voor een vreedzame samenleving. Dat is geen staatkundig organisatiemodel maar een normatief concept, dat gaat over tolerantie, goede trouw, rechtvaardigheid, redelijkheid, openbare orde en mensenrechten. Fundamentele beginselen waaraan het doen en laten van de overheid en van de burgers worden getoetst. De democratische rechtsorde sluit iedereen in en is daarom ook een sociale rechtsorde. Maar de sociale grondrechten, die behoren tot de kernverantwoordelijkheden van de overheid, lijken wel vergeten. Het politieke debat gaat veeleer over wat de overheid niet meer kan doen en niet over wat de overheid wel moet doen. Dat heeft de geloofwaardigheid van de politiek aangetast. De democratische rechtsorde is niet statisch maar permanent in wording. Het nadenken daarover is volstrekt verwaarloosd.

We hebben te maken met betonrot in de democratische rechtsorde, stelt Tjeenk Willink. Denk aan de bestuurlijke ontsporingen zoals de nationale politie, het persoonsgebonden budget, de Belastingdienst, de hogesnelheidslijn, diverse ICT-projecten. Denk ook aan de klachten van professionals op de werkvloer, die te weinig tijd krijgen om hun eigenlijke werk te doen. Een kleinere en betere overheid? Nee, er zijn meer regels, meer formulieren, meer controle en meer kosten. En het gaat niet beter. De welvaartsverdeling is ongelijker geworden, de maatschappelijke scheidslijnen groter, het pessimisme groter. Was dat de bedoeling van de bv Nederland?

Tjeenk Willink spreekt van een sluipende politieke crisis. Het terugtreden van de overheid in de afgelopen dertig jaren ging gepaard met een verwaarlozing van de politieke functie: het steeds opnieuw bepalen wat het algemeen belang vereist, waarden toedelen en keuzes maken. Daarvoor heb je politieke visies nodig op waar het met de maatschappij naar toe moet, wat daarin de rol van de overheid is, en een open debat over deze onderwerpen. Maar dat debat is er nauwelijks.

Tijdens de verzuiling was de verhouding tussen overheid en burgers duidelijker. De overheid respecteerde de autonome ruimte van groepen in de samenleving (souvereiniteit in eigen kring) of ondersteunde die (subsidiariteit). Binnen die autonome ruimte werden publieke taken georganiseerd: onderwijs, gezondheidszorg, volkshuisvesting, maatschappelijk werk. Vanaf de zestiger jaren verloor het verzuilde partikuliere initiatief zijn maatschappelijke aanhang, werd de legitimatie minder en de afhankelijkheid van de overheid groter. De teloorgang van het groepsgebonden burgerschap werd niet gecompenseerd door een duidelijke rol voor het individueel burgerschap. Een overheid die democratisch wil zijn heeft zelfbewuste burgers en een krachtige burgersamenleving nodig. De actieve deelname van burgers in de samenleving vanuit een gemeenschappelijk gevoelde publieke verantwoordelijkheid is de laatste decennia verwaarloosd. De overheid lijkt niet meer geinteresseerd in deze vorm van burgerschap, maar werkt liever omgekeerd: bezuinigen op publieke taken en verwachten, dat ‘vrijwilligers’ die taken wel overnemen. Dit actieve burgerschap, en hoe dat moet worden vormgegeven, zou weer deel moeten gaan uitmaken van het publieke debat. Aan dat debat zouden actieve burgers, sociale wetenschappers, bestuursrechters, ombudslieden en professionals in de publieke dienstverlening hun bijdragen moeten leveren.

Tjeenk Willink wijdt in zijn boekje ook aandacht aan de uitvoerders, d.w.z. de professionals die werken aan en in de uitvoering van het beleid. Zonder de uitvoerders komt van geen enkel beleid iets terecht. Niettemin is de politieke aandacht voor het beleid niet groot, stelt hij.

Door de verzelfstandiging van overheidstaken zijn er organisaties ontstaan met zowel private verantwoordelijkheden (bedrijfsmatig werken, kostentoedeling) als publieke verantwoordelijkheden (continuiteit, zorgvuldigheid, onpartijdigheid). De uitvoering moet daar allemaal rekening mee houden. Daardoor groeit de behoefte aan toezicht en regels. De uitvoerders worden in een keurslijf van protocollen, normen en modellen geperst. Dat stelt hun professionaliteit op de proef. En dat levert spanningen op: ziekteverzuim, protest, vertrek van personeel, met een negatief effect op de vertrouwensrelatie met patiënten, leerlingen, cliënten, kortom de burgers. De oplossing is volgens Tjeenk Willink, dat de uitvoerders de ruimte die zij nodig hebben zelf op de beleidsbepalers en financiers moeten heroveren. Het primaire proces kan nu eenmaal niet van bovenaf geregeld worden.

In 1980 formuleerde de Commissie Hoofdstructuur Rijksdienst als voornaamste probleem van de centrale overheid: “Een groeiende behoefte aan centrale sturing van maatschappelijke ontwikkelingen, maar een afnemend sturend vermogen”. Maar, zo stelt Tjeenk Willink, door het kabinet Lubbers werd in 1982 de noodzaak van een zelfstandige politieke functie genegeerd. De overheid moest geen groter sturend vermogen krijgen. Er werden zes grote operaties doorgevoerd, waaronder verzelfstandiging en privatisering van publieke diensten. Collectieve uitgaven moesten worden teruggedrongen en de economie gestimuleerd. De overheid werd meer probleem dan oplossing.

Deze depolitisering ging gepaard met de invoering van het managementdenken. En dat is een wezensvreemd element in de politiek. In de politiek gaat het om de visie op de maatschappij. Het politieke is een normatief begrip: wat is goed voor de samenleving? Wat is redelijk en rechtvaardig? Hoe wordt uitsluiting tegengegaan? Hoe worden rechten en plichten verdeeld? Wie krijgt wat? Niet alleen politici maar ook burgers zouden hierover het debat moeten voeren. De inbreng van burgers vormt een noodzakelijke aanvulling op de inbreng van bewindslieden en volksvertegenwoordigers. Dit zal van de burgers zelf moeten komen. Voor politici zijn burgers vooral kiezers en klanten geworden.

Een democratische rechtsorde kan juist in tijden van verandering de noodzakelijke zekerheid bieden. Voorwaarde voor vertrouwen van de burgers in de overheid is de zekerheid te weten waar zij aan toe zijn en welke koers wordt gevolgd bij het aanpakken van grote maatschappelijke problemen. Die koers moet uiteindelijk door politici worden vastgesteld. Burgers moeten een breder politiek perspectief zien om hun eigen bijdrage aan veranderingen te kunnen geven.

Als we de fundamentele problemen willen aanpakken, aldus Tjeenk Willink, moeten we tegenwicht bieden tegen de sluipende uitholling van de democratische rechtsorde. We moeten onze stem verheffen, vanuit onze professie en als betrokken burgers, het publieke debat aangaan en een toekomstperspectief ontwikkelen.

Tot zover de ideeën van Tjeenk Willink. Op 30 april leverde hij als informateur zijn eindrapport in. Veel van wat hij in zijn boekje had uiteengezet, kwam in verkorte vorm terug in zijn informatie-advies. Het moet nog blijken of kabinet en Kamer zijn denkbeelden ter harte zullen nemen.