Mijn harde schijf

Wijsheid komt met de jaren, zegt men wel. Maar geheugenverlies ook, en dat zegt men er dan niet bij. Als je niet meer weet wat je hebt geweten, word je daar niet wijzer van. Vroeger, als ik een bekend nummer op de radio hoorde, wist ik meteen wie de artiesten waren. Als ik iemand tegenkwam die ik een tijd niet had gezien, wist ik meteen wie het was. Een kwestie van enige omvang die een jaar geleden speelde kon ik meestal wel reproduceren. En nu: een maand later weet ik nog wel dat ik die film heb gezien, maar waar ging die ook alweer over? En hoe heette die nieuwe afdelingssecretaris nou? Ze heeft zich gisteren nog aan mij voorgesteld.

Als ik het echt belangrijk vind, schrijf ik het ook op. Ik schrijf steeds meer op. Want dan vergeet ik het niet meer, denk ik dan. Maar dat is niet zo. Want ik vergeet steeds vaker dat ik het heb opgeschreven, of ik weet niet meer waar ik het heb staan, of ik dacht dat ik het had opgeschreven, maar dus niet, of ik had het opgeschreven en bewaard, maar dacht later dat ik het beter ergens anders kon bewaren, anders kan ik het niet meer terugvinden, en dan kan ik het niet meer terugvinden omdat ik het ergens anders heb bewaard. Het ergste vind ik nog dat ik met veel pijn en moeite iets uitzoek, in kaart breng en vastleg, zoiets als een gebruiksaanwijzing bijvoorbeeld, en niet zo heel veel later ontdek ik dat ik dat al eerder had gedaan. Dat moet ik niet te vaak hebben, anders zinkt me de moed in mijn schoenen.

Is dit erg, dat geheugenverlies? Nee, ik kan ermee leven, ik pas me aan. Mijn computer heeft een zoekfunctie en een grote externe harde schijf. En ik hoef niet alles alleen te onthouden, ik kan het ook nog aan C. vragen. Of ik kijk in zes maanden tijd tweemaal naar dezelfde film, heb ik er tweemaal plezier van. Weet je welke film ik tweemaal gezien heb? Memento, van eh . . . . kom hoe heet hij ook alweer? Christopher Nolan, ik heb het net opgezocht. Die film gaat over een man die zijn geheugen kwijt is en van een moord wordt beschuldigd. De man is de hele film bezig met briefjes en andere trucjes te achterhalen wat er nu echt gebeurd is, waarbij hij voortdurend wordt tegengewerkt door iemand die zijn geheugenverlies zoveel mogelijk probeert uit te buiten. Een zeer bijzondere film, waarin de kijker dezelfde geheugenstoornissen meekrijgt als de hoofdpersoon, en heel moeizaam het plot moet ontdekken. Niet te missen, je mag hem een keer van me lenen.

Intussen wordt het natuurlijk steeds erger, met dat geheugen van mij, net als met dat van jou, en ik weet niet waar het eindigt, en daar moet ik steeds opnieuw weer mee leren leven. Niet vergeten.

Gelukkig heb jij het ook. Nee, nee, zo bedoel ik het niet. Ik bedoel: gedeelde smart is halve smart. En ja, laten we alles opschrijven, en op het web zetten, dan denken mensen dat het waar is, net als wanneer het in de krant staat.

Een voet in de sneeuw

Meteen maar beginnen over de dood, dan hebben we dat vast gehad: je tweede goede idee Fons, in verbluffend korte tijd. Wel vraag ik mij af, als je nog niet eens aan je voorlaatste levensfase bent begonnen, wat al die herfsttinten in onze lay-out daar dan eigenlijk doen. Want jij zit dus nog volop in de zomerbloei, terwijl ik zelf juist meer het gevoel heb onderhand met een eerste voetje in de sneeuw te staan. Nou vooruit, voorlopig alleen de grote teen misschien, maar terug naar de herfst, met beide voeten in de klamme kledder van een natte bladerbrij, zit er toch niet meer in. Niet eens zozeer vanwege het fysieke verval, dat onbeschroomd voortschrijdt, maar vooral vanwege het Grote Vergeten, dat na een wat aarzelend begin nu stevig doorpakt. Mijn vriend Erwin op Curaçao – je hebt hem vast gekend, hij studeerde sociologie met ons, andere richting, zelfde onzin – vroeg mij van de week om hem daar eens even een haiku over te zenden, wat ik uiteraard, omdat ik het anders maar weer zou vergeten, per kerende boemerang deed, met een citaat uit het prachtige De Slingerberg van mijzelf:

Wat je nog onthoudt
past allengs in een haiku
of een laatste zin

In Uw handen Heer
beveel ik mijn geest er zit
toch haast niks meer in

Want zo hangt de vlag er intussen wel bij. Het denkraam rammelt in zijn sponningen en daarachter spookt het ook. Daarom is het heel verstandig dat we nou noteren wat we allemaal nog weten en waarom. Voor het te laat is.

Wat jij je van je oom herinnert, past ook mooi in één zin. En soms is dat genoeg. Ik teken er tenminste voor als mijn beide neven zich aan mijn graf nog een pretlichtje, al was het maar in één oog, van hun tante herinneren. Eigenlijk, nu ik erover na kom te denken, zou het al heel mooi zijn als ze daar überhaupt staan. Hulde, bedoel ik, lang zullen ze leven.

Jij herkende allerlei familieleden van veertig jaar terug nog feilloos. Ik herken verzorgenden uit het verpleeghuis, waar ik al jaren als vrijwilliger werk, niet eens als ik ze ergens in een winkel tegenkom. Ze moeten op de plek blijven waar ze horen. Vrijelijk bewegen door het dorp wordt niet op prijs gesteld. Er zit niet voor niks een slot met een code op dat tehuis.

Af en toe toets ik daar de code in van het alarm van ons eigen huis.
Het duurt dan soms best lang voor er een belletje gaat rinkelen.

Vreemd eigenlijk dat die dames van de uitvaartonderneming een paar sterke bezoekers nodig hadden voor het laten zakken van de kist met jouw oom. Hoe hadden ze zich de kwestie voorgesteld als de gasten merendeels ziek, zwak en krakkemikkig waren geweest? Het is balanceren op het randje vind ik, wat zulke dames doen. Wie van u komt er even helpen? Niemand? Jezus Greet, dat hebben wij weer.

Van mijn vorige generatie leeft niemand meer. Geen ouders, geen ooms, geen tantes, alles passé défini. Mijn vader had zes broers en zussen. Mijn moeder was enig kind. Maar zij had wel een nicht, die ook enig kind was. Zelf had ik alleen maar broers. Dus het leek ons – mij en mijn achternicht, intussen 74 maar vol levenslust – onlangs een goede zet elkaar tot zus te promoveren, met als bonus voor mij een schat van een zwager erbij. Het rammelt in de sponningen en ook daarachter spookt het, maar zo hou je het toch nog een beetje warm, met één voet al in de sneeuw.

Een mens van vlees en bloed

Oké, daar ga ik. Schrijven. Ik heb het gevoel dat ik aan een nieuwe levensfase begin. En nog niet mijn laatste, of mijn voorlaatste. Dat komt ook, omdat ik net een punt heb gezet achter mijn vrijwilligerswerk. Ik ben nog niet naarstig op zoek naar nieuw werk, voor het eerst in mijn leven maak ik daar geen haast mee. Dit is eigenlijk een heel goed moment om eens aan iets heel nieuws te beginnen.

Ik ben intussen wel op de leeftijd dat mijn vorige generatie afscheid neemt van dit leven. Mijn vader en zijn broer en zussen zijn overleden, alle broers van mijn moeder eveneens. Enkele weken geleden ben ik naar de begrafenis van mijn laatste oom geweest. Ik had hem zo’n veertig jaar niet meer gezien. Zijn kinderen, twee neven en een nicht, had ik ook al die tijd niet meer gezien of gesproken. Een goede reden om te gaan. Toen ik daar aankwam en de ontvangsthal in liep, herkende ik hen meteen. Ook ik werd snel herkend en hartelijk begroet. Je kunt je familie vele jaren niet zien, maar als je ze weer otmoet, pik je ze er zo weer uit. Mensen worden ouder, grijzer, gaan brillen dragen en nieuwe kapsels uitproberen, maar hun gelaatstrekken en hun oogopslag blijven na al die jaren herkenbaar.

Mijn nicht vroeg mij of ik mijn oom nog even wilde zien en leidde mij naar de kist die nog open was. Ik stond nu vlak bij hem, en ik dacht aan hem terug toen hij nog een jonge huisvader was, met vrouw en drie jonge kinderen, en op bezoek bij ons thuis. Hij was een vrolijke man, die graag grapjes maakte, en na elke kwinkslag met pretlichtjes in zijn ogen rondkeek om te zien of iedereen had meegenoten. Eigenlijk is dat het enige dat ik me nog van hem herinner.

Na de dienst brachten we mijn oom naar zijn laatste rustplaats. Buiten op het kerkhof sprak de kapelaan de laatste woorden ter nagedachtenis aan de overledene, en daarna liepen de familieleden en de overige bezoekers achter de kist aan, die voor deze gelegenheid op een wagentje was gezet, naar het graf. Daar aangekomen vroegen de twee dames van de begrafenisonderneming of een paar sterke mannen even wilden helpen. Ik had die vraag niet verwacht, ik keek om mij heen, en zag dat er verder nergens doodgravers te bekennen waren. Mijn neven, ikzelf en nog enkele mannen schoten toe, tilden de kist aan de handvatten van het wagentje en zetten hem op de latten, die dwars op het graf boven de opening waren gelegd. Twee dikke touwen werden om de kist heen geslagen. We pakten de touwen vast, tilden de kist een stukje op, zodat de begrafenisdames de latten er onderuit konden halen, en lieten de kist langzaam naar de bodem zakken. Toen ik mij voorover boog om het touw te laten vieren, was ik met mijn gezicht zo dicht bij het deksel van de kist, dat ik mijn oom als het ware zag liggen. Ik had hem die ochtend zien liggen, en hij lag er nog steeds. Meer dan ooit had ik deze keer het idee, dat er niet een kist de grond in ging, maar een mens. Overleden, dat wel, maar toch een mens van vlees en bloed, met gevoel voor humor.

Van de vorige generatie in mijn familie is alleen mijn moeder nog over. Zij heeft al heel wat jaren alzheimer en is al aan een verre reis begonnen. Ik behoor nu tot de oudsten van mijn generatie. Hoe lang ben ik er nog? En zijn er dan nog wel genoeg mensen om mij te begraven?

Je moet wel gaan schrijven, ja

Ha Fons,

Wat een buitengewoon goede gedachte om te gaan schrijven. En dan nog wel aan mij! Hoe komt men op het idee, vraag ik mij af, maar misschien is het idee op jou gekomen. Bij wijze van toeval, zeg maar. Het zocht heel iemand anders – veel ideeën zijn bijvoorbeeld al jaren op zoek naar Mark Rutte – maar vond toen jou! Zo komen mensen misschien ook op deze blog terecht. Want als wij gaan bloggen, moeten we het daar wel van hebben, denk ik, van mensen die eigenlijk iets anders zoeken, maar dan bij wijze van puur geluk op ons stuiten. Serendipiteit heet dat. Je staart je blind op de stafylokokken en ontdekt ineens de penicilline. Laten we daar onze hoop op vestigen.

Want natuurlijk schrijf ik terug, mallerd. Deze eerste keer helaas wat in tijdnood, maar ook in tijden van nood mogen wij niet verzaken. Maak hier vast een notitie van. En natuurlijk word je ooit een schrijver. Daar hoef je beslist geen cursus voor te volgen en zeker niet bij mij, want ik heb ook nooit een cursus gevolgd en mijn boeken leest vrijwel niemand. Ik doe wel goed mijn best, maar serendipiteit, ik weet niet eens hoe het er live uit ziet.

Nou, dat is ook weer niet helemaal waar.

In het wat tegenvallende Engelse plaatsje Lyndhurst heb ik het voor het eerst met een kraan gedaan. Ik zeg het maar ronduit zoals het is. Dat kwam zo. Ze hadden in dat hotel daar een veel te klein badje. Zo’n hunkering, je kent die dingen wel van mensen die het niet al te breed hebben, maar toch eens aan iets groters dan een lavet hadden gedacht. Welnu, als je als vrouw – ik heb het nog niet als man geprobeerd – maar als je als vrouw in iets groters dan een lavet wilt gaan liggen, zo bleek mij in het verder wat tegenvallende plaatsje Lyndhurst, moet je vanzelf met je benen buitenboord, aan weerszijden langs de kraan aan het hoofdeinde. Mind you: de stromende kraan aan het hoofdeinde. Dat is wel cruciaal. Je partner heeft migraine van de hele dag het autoraampje open en kan jou even niet aan het hoofd verdragen, dus je ijsbeert nagelbijtend langs de lonkende t.v., produceert een onopvallende reeks gelijkmatige windjes, gluurt eens door de gordijnen of er nog wat te beleven valt op straat en dan, plotseling, flitst er iets door je heen. Badje! Verdomd. Dat je daar niet eerder op gekomen bent. Je gaat het badje in! En door je eigen geestdrift overmand heb je je al in het ding gewurmd, terwijl het water nog geen vinger dik gestegen is, zodat je al gauw toch wat rillerig wordt en zoveel mogelijk onderuit probeert te zakken, waardoor je benen, in hun onschuld wel te verstaan, vanzelf aan weerszijden langs de stromende kraan over de rand schuiven. Dat is het moment waarop je de hemel dankt dat je voor één keer gezegend wordt met wat ze in een plaatsje als Lyndhurst serendipity noemen.

Is alles niet al geschreven, vraag je je af. Nou, dit van daarnet volgens mij nog niet, anders had ik wel eerder zoveel oprecht oud-Hollands plezier in een bad gehad. Maar in mijn optiek gaat het bij het schrijven – de ambtelijke nota’s niet te na gesproken – minder om wat je vertelt dan om hoe je dat doet.

Mede daarom hoop ik mij in het vervolg wat bondiger uit te drukken. ‘In der Beschränkung zeigt sich der Meister’ zeggen ze in Duitsland. En wie was het ook weer, die na net zo’n woordenbrij, eindigde met de woorden ‘vergeef me deze lange brief, ik had geen tijd voor een kortere’?

H.Gr. Megchel.

Moet ik wel gaan schrijven?

Dag Megchel,

Ik heb al vaker gedacht, al jaren eigenlijk: ik zou moeten gaan schrijven. Ik kan wel schrijven, ik heb het veel gedaan toen ik nog werkte. Ambtelijke adviesnota’s. Maar ik zou niet een boek kunnen schrijven, zoals jij. En is alles niet al geschreven? Ik zou eerst bij jou in de leer moeten, voor een cursus: hoe schrijf ik een boek.
Maar ik ga er nu toch aan beginnen, en ik zie wel wat er uit mijn pen rolt. Ik kan het ook leren, denk ik. Overigens, een pen gebruik ik nog maar zelden, alles gaat via toetsenbord, beeldscherm, internet en browser. Want het moet ook weer gelezen kunnen worden. En lukt dat ook? Lezen mensen wat ik schrijf? En als niemand het leest, heb ik het dan wel geschreven? Een lezer zonder schrijver gaat niet, maar een schrijver zonder lezer? Het gaat wel, maar wie schrijft in de zekerheid dat het niet wordt gelezen, stopt al gauw met schrijven. Eigenlijk gaat dat dus ook niet.
Als jij leest wat ik schrijf, schrijf ik wel. Maar schrijf dan terug, dan weet ik dat ik gelezen ben en dan blijf ik schrijven. Wellicht word ik dan ooit een schrijver, en ontdek ik waarom ik ook alweer vond dat ik moest gaan schrijven.
Groet van Fons