Onlangs, in de kliniek, bij de controle van mijn nieuwe heup, kon ik de neiging om op iedere zich daartoe lenende vraag – wanneer gebruikt u pijnstilling?, doet u deze oefening wel?, hoe vaak hebt u last van dit probleem? – te reageren met ‘evely molning’, maar mijn tot wintermantelzorger gemaakte gaf de antwoorden, dus dan houdt het op. Die zegt trouwens bij almaar meer dingen – sokken aantrekken, voeten wassen, mijn pc aanzetten – dat ik die nu zelf weer kan. Ze vergeet daarbij dat ik die dingen vroeger ook al niet goed kon. Mijn pc bijvoorbeeld is heel oud en de aanknop moet je heel hard en vaak en onvermoeibaar lang induwen (onze hulp zegt dan ‘dat moet bij mij ook’, maar zulke dingen zeggen wij niet), met bij voorkeur een kleerhanger van hout, voordat hij rammelend in werking treedt. Terwijl ik echt nog erg vermoeibaar ben, dat wordt onvoldoende ingezien. Mijn eigen antwoord overigens lag almaar op het puntje van mijn tong, omdat mijn filosofische vriend mij had verteld over een Engelse journalist in China, die veel belang stelde in het democratisch gehalte van het land. Hij vroeg een willekeurige voorbijganger in Beijing: “Do you often have elections?”, waarop die vriendelijk antwoordde: “Yes, evely molning!”.
Laten we trouwens maar niks van de Chinezen zeggen. Ik verhaspel tegenwoordig alles, zoals jij vroeger met je ‘Hoertelijke graten, Maria bid voor Fons’. Alleen doe ik het niet expres, jij wel en Chinese obers vertrouw ik bij nadere overweging ook niet meer, met hun ‘Wilt u blootje gezond?’
Visite: Wat is een epicolaps?
Wintermantel: Ze bedoelt apocalyps.
Visite: Maar waarom zegt ze dat dan niet?
Wintermantel: Ze heeft een delirium gehad.
Had ik je al verteld over mijn delirium, Fons?
Maar laten we beginnen bij het begin: de heupoperatie.
Vóór zo’n operatie krijg je een infuus. Krijgen is best een ontspannen woord, als je had gezien hoe dat ging. De verpleegkundige van dienst, een heel aardige vrouw, Els heette ze, kon het infuus niet in de aderen op mijn hand krijgen. Twee, drie keer probeerde ze het, ene hand, andere hand. ‘Ach, wat vervelend, dat gebeurt me anders nooit!’ Zelf vond ik het ook behoorlijk vervelend, maar wat je dan zegt, inwendig vloekend, is: ‘Geeft niet hoor, shit happens’. In de arm lukte het ook niet. Uiteindelijk besloot ze een kindernaaldje te nemen en dat lukte goddank wel.
Toen kwam de anaesthesioloog eraan. Die had me, vermoedelijk om verdere afbladdering van mijn verstand te voorkomen, al eerder aangeraden géén roesje te wensen, laat staan een algehele narcose. Wel kwam hij me nu een ruggenprik ‘geven’. Ook al zo’n eufemistiche term. Want tegen die gift had ik echt opgezien. Ten onrechte: ik herinner me nu al niet meer dat ik er ook maar iets van voelde. Misschien komt dat door de belabberde toestand van mijn hersens, maar dan zou ik me toch eigenlijk sowieso niks meer moeten herinneren. Het tegendeel is het geval.
Ik weet bijvoorbeeld nog goed hoe ik op die vrijdag de laatste heup van de dag was en daarmee van de week. Dus de chirurg maakte korte metten. Dat zijn ook de beste metten vaak. Om 15.00 uur de operatiekamer in, om 15.55 er weer uit, dat was tenminste zaken doen. Ik kon alle gesprekken, achter het scherm tussen boven- en onderlijf, goed volgen, want geen roesje, en genoot volop van het gezaag, geklop en geboor aan gene zijde. Na drie kwartier gingen ze sollen met mijn onderlijf. Het werd met grof geweld naar links, naar rechts en weer terug gegooid – waarschijnlijk, bedacht ik goedkeurend, om te kijken of de nieuwe prothese er niet al te makkelijk weer uit schoot. En ze denken vast ook ‘die voelt toch niks’, maar mijn bovenlijf weet heus wel wat mijn onderlijf aan het doen is. Heen en weer zwiepen!
Rond half 6 weer op mijn kamer – het onderlijf nog volledig verlamd – kreeg ik de warme maaltijd geserveerd. Dat bleek toch wat vroeg na de operatie. Rond 7 uur voelde ik dat ik waarschijnlijk dood ging. Er was geen ic in deze kliniek, wel een zojuist aangetreden nachtwacht, gespecialiseerd in het panisch bellen met het UMC in Nijmegen. Maar gelukkig kreeg ik op het randje van de afgrond toch nog vat op de alarmknop. Er kwam iemand aangesneld die riep dat mijn bloeddruk wegviel. Nou is die standaard al vrijwel afwezig, dus wegvallen is een groot woord, maar daar kwam de nachtwacht al opgepiept, er gebeurden dingen met het infuus, aan de bloeddruk viel niks meer te meten en iets in mij besloot dan in vredesnaam iedereen maar onder te kotsen. Halverwege mijn door de lucht vliegende toetje vergezeld van een paar hapjes vis en wat puree, begon ik weer bij zinnen te komen en wees de nachtwacht op de dekschaal van het dienblad, om daarin verder te kotsen, volgens verwachting helemaal tot en met de soep. Dat vond ze een goed idee. Maar in de dekschaal bleek een gat te zitten, voor de duim wellicht, dus de nachtwacht werd opnieuw de dupe. Temeer toen ze geheel zonder ruggenspraak met mij de dekschaal had geruild tegen een klein plastic spuugzakje, terwijl ik dacht dat qua bereik de dekschaal nog steeds meedeed. Dus het meeste kwam buiten het zakje en opnieuw over de nachtwacht. Je begrijpt nu wel beter waarom er zoveel hulptroepen op dat schilderij van Rembrandt staan. Ze zijn soms echt nodig.
Vervolgens wilde ik tot geen enkele prijs verder nog lastig zijn en werd de hele nacht wakker gehouden door een zwaar soort bezemveeggeluid, dat iedere 20 minuten het eventueel wat indommelen adequaat bestreed. Tegen zessen echter hield ik het niet meer en belde nog een keer. Een tamelijk chagrijnige verpleegkundige – ook in knie- en heupklinieken heb je op het intimiderende af chagrijnige zorgverleners – snauwde dat het zware veeggeluid een bekend aircoprobleem was, dat het uit de badkamer kwam, dat je het gewoon uit kon zetten en dat je de badkamerdeur bovendien dicht kon doen. Ik probeerde me iets naar haar toe te draaien op mijn zij, maar dat ging nog niet.
De nacht in de kliniek – je moet er de volgende dag weer uit – mocht ik absoluut geen slaapmiddel gebruiken. Dat had ook weinig zin gehad met die dominante airco, maar de volgende ochtend vroeg ik aan een verpleegkundige of ik thuis wel mijn gebruikelijke slaapmiddel weer mocht gebruiken. ‘Ja hoor’ luidde het antwoord, ‘Dat kan gerust’.
Twaalf dagen ging dit goed. Dat wil zeggen afgezien van de optredende obstipatie, die zes dagen achtereen klysma’s nodig maakte vanwege de betonnen wal die zichzelf steen voor steen voor de achteruitgang had opgeworpen. Van boven kun je veel met koffie doen, ook met vezels en fruit en de haastig aangeschafte lactulosestroop. Maar op de betonnen wal kun je nog zoveel koffie gieten, het helpt geen zier, je dient de wal van de andere kant te benaderen. Het uiteindelijk reutelende resultaat deed onweerstaanbaar denken aan mijn goeie ouwe pc.
In de twaalfde nacht thuis raakte ik in een delirium. Zelf kreeg ik daar niets van mee, maar een ooggetuige kwam vanuit haar kamer over de gang heen op het lawaai afgestommeld. ‘Je stond middenin je kamer, zonder krukken, in het donker,’ aldus het verslag achteraf. ‘Alles wat op je nachtkastjes, het bureau en de stoelen lag, had je op de grond geveegd. De volle waterkan had je omgekeerd boven je bed, desgevraagd omdat de 25 nietjes in je wond dorst hadden gehad. Je kon geen kant meer op en riep: “Hoe kom ik hier ooit weer uit, kan iemand mij zeggen hóe?” Ik dacht: kijk, zo word je dus als je dement bent. “Wat wil je dan eigenlijk”, vroeg ik. Je wou naar de wc. Dus ik gaf je de krukken aan, maakte de weg naar de deur vrij en liet je passeren. Even later kwam je zonder krukken, maar nog steeds slaapwandelend, terug van de wc. Je wou mij helpen het matras om te draaien, natte kant naar beneden, droge lakens erop. Ik heb je zolang tegen de muur gezet. Eenmaal weer in bed gemanoeuvreerd begon je over politiek, maar dat heb ik niet helemaal meer afgeluisterd, sorry.’
Nou, maar dat geeft toch niks, Fons. Ik luister ook niet altijd tot het eind naar haar. Dan hoor ik, al op weg naar mijn keukentje, de wegkwijnende klanken nog wel, met altijd een paar ‘je moet zus en je moet zo’s’ erin, maar begin intussen zelf vast met koffiezetten.
Al googlend kwam ik er de volgende dag achter dat de vanuit de kliniek voorgeschreven en meegegeven pijnbestrijder Naproxen absoluut niet samen met mijn ook door de kliniek genoteerde slaapmiddel gebruikt mag worden. Mensen raken, aldus internet, van die combinatie in coma of sterven zonder omhaal. Om dit soort misverstanden voor andere patiënten te voorkomen, moet je ze wel melden, liefst in de vorm van een algemeen advies zonder man en paard te noemen, dus dat heb ik netjes gedaan, vooral blij dat ik dat überhaupt nog kon.
Over klysma’s gesproken: een alternatief georiënteerde vriendin van mijn filosofische vriend vertelde eens op een verjaardag, waar ook hij aanwezig was, dat zij en haar partner zichzelf tweewekelijks een koffieklysma toedienden, omdat dat zo purerend werkte op de darminhoud. Er volgde een gepaste stilte op deze bekentenis, tot iemand vroeg: ‘Met suiker en melk?’

Ach, had mijn vrouw maar één zo’n been…