Wij waren even op bezoek bij de buren, althans wij zaten buiten bij Harm en Trui, mensen van een eind in de tachtig die niet eens bij ons in de straat wonen, dus wat nou buren. Maar wij vinden het toch buren omdat wij van alles van ze krijgen, tomaten, bonen, ingemaakte peertjes en zo voort en wij op onze beurt ruimhartig six packs Radler 2.0 hun huis in dragen, alsmede koeken, bonbons en courgettes, die van Harm en Truis kant dan weer – ‘nee, nee, niet zomaar weggaan, eerst zitten, Harm maak eens thee’- tom poucen uitlokken, kokosmakronen en dikwijls ook king-size marsepijnen mergpijpjes. Dus dat vind ik dan buren, zulke mensen, maakt niet uit waar ze wonen. Affijn, die hebben een hond, Hendrik en heel gek, Hendrik verhaart pluksgewijs. ‘Kijk maar’, zei Trui en ze plukte zo drie, vier plukken uit zijn vacht, waarna ze ons die plukken voorhield, vervolgens zelf nog eens wat nader bekeek en toen vrij resoluut weer terugduwde in Hendriks vacht, met de woorden ‘hier Henk, het zijn jóuw haren!’
Dit soort dingen komt door het weer. Het is zo allemachtig droog en heet in Wijchen, dat Hendrik bij bosjes uitvalt en Trui geen stap teveel meer wenst te verzetten.
Jullie Jehova’s Getuigen doen ook heel anders dan die van ons. Dat heeft eveneens te maken met het weer. Wind van zee, Fons. Dan gaan die heus niet bij de voordeur staan wachten tot ze wegwaaien. Die bellen aan, houden zich vast aan de deurpost, drukken jou hun Wachttoren in de hand en zweven naar de volgende voordeur, puur op thermiek en een zucht van de ziedende zee. Ik ben even vergeten wat thermiek ook weer precies is, maar het lijkt mij wel dat Johova’s er goed op omhoog kunnen en dan, met Gods hulp, zo door naar het volgende adres. Bij ons in Wijchen is geen thermiek. Laat staan stijgpotentie. Bij ons bellen ze aan, verkondigen de blijde boodschap en willen dan koffie. Dit gebeurt niet vaak hoor. Maar toch: zonder passend weer geen Jehova’s aan de deur en zonder Jehova’s aan de deur geen passend weer.
Geraaskal, ook zoiets dat komt en gaat met de thermometerstand. Beneden de 25 graden is er in Wijchen weinig aan de hand. Tussen 25 en 33 wordt het wat onrustig. En daarboven gaan wij raaskallen. Noem ons ouderwets, maar dit is niet het weer van alle mensen, dat Reve voor Nederland idealiter definieerde als vrijwel windstil, niet heel koud noch heel warm, met af en toe een beknepen zonnestraal en een enkele windvlaag, waarin misschien wat papier rondwervelt. Zo schreef hij het niet letterlijk, maar zo herinner ik het mij ongeveer. Wat ik wel nog zeker weet is dat men zich bij zulk weer zeer sterfelijk gevoelt.
Bij het huidige weer echter, 38 graden in de schaduw, gevoelt men zich gewoon dood. Wij hebben geen airco in huis. Te duur. Breedbeeld- tv? Wij dachten het niet. Wij kijken naar het journaal zonder met het hoofd van links naar rechts en weer terug mee te hoeven draaien. Waar vindt men zoiets nog? Een fijne sproei-installatie met een pompje naar het grondwater? Welnee. Gieters, meneer. Wij doen de moestuin met gieters. Die vullen wij aan een centrale pomp, waarna we er minimaal 40 stappen mee moeten sjouwen voor we bij een enigszins begietbare eigen bloemkool zijn. Van die gieters moeten we er telkens 25 vullen met zelf aangezwengeld water, tenzij we ook de bessen nog wat gunnen, in welk geval het er 28 worden. Als wij dan thuiskomen en in de aircoloze tropen daar voor onze smalbeeld-tv gaan hangen, gevoelen wij ons twee dode pieren.
Wat kun je met zulke temperaturen anders doen dan raaskallen? Zwemmen. Dus sleep ik mij elke dag naar het strand van de Berendonck, een zich almaar verder vercommercialiserend natuurgebied niet ver hier vandaan. Zwemmen is heerlijk, maar dat hele strand piest in het water. Nou doe ik dat zelf ook wel, maar voor al die anderen lijkt me dat echt een suf excuus. Temeer daar ik meestal een uur à anderhalf onderweg ben. De rest zwemt altijd maar kleine eindjes en bevindt zich binnen de kortste keren weer in zitstand op het strand. Ik verdenk ze er zelfs wel eens van, dat ze voornamelijk het water in gaan om even te piesen. Je kunt het ook zien. Ze beginnen overdreven enthousiast te crawlen, houden dat een meter of vijftig vol, gaan dan over op lomere halen en besluiten vervolgens, zogenaamd vermoeid, een beetje uit te drijven of zomaar doelloos wat te dobberen. Daar gebeurt het. Ze krijgen die bepaalde uitdrukking op hun gezicht. Zo neutraal kan alleen iemand kijken die iets zwaar crimineels van plan is. Wat zij vooral proberen te vermijden is de indruk dat er wordt geperst. De adem echter stokt, de blik draait richting horizon en zij zeiken zich volkomen leeg.
Bij minder heet weer zitten we met de hondenbezitters uit de aanpalende wijk M., een wat volkse buurt in Nijmegen. Die doen het zo: zij passeren welgemoed het bordje ‘Verboden voor Honden’, gaan aan de oever staan, zepen daar hun trouwe viervoeter van kop tot staart met shampo in, pakken een stok en gooien die zo ver mogelijk in het water. Bij het terug in ontvangst nemen van de stok treffen zij zo een geheel gereinigde pitbull aan. Soms ook onverhoopt een vieze Rottweiler. In dat geval suggereren zij de eigenaar van de Rottweiler op te pleuren met zijn typhusbeest. De eigenaar van de Rottweiler weegt, met een schuin oog op de pittbull, de pro’s en contra’s van dit voorstel en pleurt dan op. Volgens Rutte nooit ver genoeg vermoedelijk, maar toch.
Verder zou er bij dit weer eigenlijk een anti-wegwerpbrigade moeten komen, die geen andere taak heeft dan zo vals mogelijk loeren op iedereen die zomaar van alles op straat gooit, of in het park, of op het strand. In de Berendonck wemelt het werkelijk van de vuilnisbakken en toch krijgt allerlei gajes het nog voor elkaar om zijn lege chipszakken, colablikken en Marsreeppapiertjes tussen die bakken op het gazon of langs de waterkant te gooien. Ooit wandelden wij daar en we hadden al verschillende keren flink gefoeterd op de grote hoeveelheden zwerfvuil die ons uitzicht bezwadderden, tot ik ineens een heel boekwerk op A-4-formaat in het gras zag liggen. Het was iets van een pagina of 20 dik en lag slonzig opengeslagen op het titelblad, zodat wij al van een afstand konden zien dat het een instructieboek voor het VMBO was. Het bleek bij nadere kennismaking te bestaan uit informatieve paragrafen afgewisseld door vragenlijstjes en andere door de leerlingen in te vullen practicumopgaven en het geheel was getiteld ‘Hoe Om Te Gaan Met Zwerfvuil’.
Nou, ik heb echt het idee dat ‘het weer’ mijn thema wordt. Jou daarentegen zou ik van harte de Israëlische geschiedschrijver Yuval Noah Harari willen aanbevelen. Dat is een auteur van wie ik nog nooit gehoord heb, dus ik denk dat hij jou wel aanspreekt. Volgens mij kun jij met deze suggestie, zodra de hittegolven voorbij zijn, al bloggend weken, zo niet maanden vooruit.
Zelf kwijn ik dan zolang wel weg.