Je moet wel een hoop lef hebben om hier trots op te zijn

Ik heb het behoorlijk druk, maar nergens zin in, behalve in het schrijven van een blog. Dus wat doe je dan? Precies.

En zo zijn wij, speciaal op mijn verzoek, weer eens in Parijs geweest. Het was denk ik de zevende of achtste keer, ik heb het niet precies bijgehouden, maar om de zoveel jaren wil ik toch weer eens gaan kijken. Ik beleef het als een feest der herkenning in zo ongeveer de indrukwekkendste stad die ik ken. Eind april was het in Parijs net zo koud als in Nederland dus we hadden dikke truien en jassen bij ons. Wij betrokken een hotel dat we al een paar keer eerder hadden bewoond, precies in het midden van Parijs, op loopafstand van zo ongeveer alles wat we wilden zien.

Maar we hebben niet alles gezien wat we wilden zien. Om te beginnen het Musée d’ Orsay. Wij liepen niets vermoedend die kant op en toen we de hoek omgingen zagen wij op het plein voor het museum een zee van mensen die naar binnen wilden. Ook bij de ingangen voor de voorverkochte kaartjes stonden lange rijen mensen te wachten. De moed zonk ons in de schoenen en wij dropen af. Uren in de rij staan zou ons vakantieplezier grondig hebben bedorven. De dag daarna togen wij naar Le Centre Pompidou. Daar troffen wij dezelfde taferelen: geen doorkomen aan. In plaats daarvan hebben wij vele kilometers door Parijs gedwaald, en dat is en blijft geweldig. Voor het Panthéon geen lange rijen: dat was vanwege een staking gesloten. Ik heb wel gedacht dat in Parijs is gebeurd wat ook in Barcelona, Venetië en Amsterdam is gebeurd, nl. zo’n enorme toestroom van touristen, dat die steden, in ieder geval delen van het jaar, nagenoeg onleefbaar zijn geworden.

Eén museum hebben we wel kunnen bezoeken: het Musée Rodin. Daar heb ik toch wel mijn hart opgehaald. Ik kende maar twee beelden van Rodin, maar zoveel werk van hem bij elkaar te zien was toch wel een openbaring. Hij heeft veel portretten gemaakt, en veel mensen uitgebeeld in allerlei mogelijke, en soms ook onmogelijke houdingen. En er hing ook nog ergens een verdwaalde Van Gogh aan de muur.

De Notre Dame is nog niet af, maar de kleine toren staat alweer op het dak. Wij hadden in de krant gelezen dat hij (of is het zij?) met Kerstmis weer open gaat voor het publiek. En Kerstmis is natuurlijk een mooie gelegenheid om een afgefakkelde kerk te laten herrijzen.

Het Place de la Concorde staat volgebouwd met tribunes, waarschijnlijk met het oog op de komende Olympische Spelen. Een lelijk gezicht, maar er moet ook geld verdiend worden . . .

En o ja: we zijn ook nog een bekende Amerikaan tegengekomen, pal naast de ingang van ons hotel. Hoe konden we het zo treffen.

En nu ben ik weer campagneleider, deze keer voor de Europese verkiezingen. De lokale politieke leiders van PvdA en GroenLinks in ons dorp hebben deze keer tot een kleinschalige campagne besloten. We beperken ons tot het aanbieden van folders aan winkelend publiek op de zaterdagen. De reacties van de voorbijgangers zijn grotendeels normaal en vriendelijk, ook als ze “needankuwel” zeggen. Maar een enkele keer sta je toch raar te kijken van wat je hoort. We hebben iemand en passant horen zeggen dat Frans Timmermans de aanstichter is van de oorlog in Oekraïne. En ook deze.

“Gaat u 6 juni stemmen?”
“Nee want ik woon in Wassenaar”
“Gaat u in Wassenaar stemmen?”
“Nee, niet op jullie”
“Dat geeft niet, als u maar gaat stemmen”
“Ik stem op Wilders”
“Die doet niet mee, er staat een ander op de kieslijst van de PVV voor Europa”
“En toch ga ik op hem stemmen”
“Dan wens ik u veel succes”

Zoals je zegt: we zitten nu met Wilders, en je wilt graag dat ik hier iets zinnigs over zeg. Ik kan je zeggen dat ik geirriteerd, verbouwereerd en gechoqueerd ben sinds de verkiezingen van vorig jaar  en dat is met het verschijnen van het coalitieakkoord alleen nog maar erger geworden. Ik heb het niet zien aankomen. En misschien had ik het kunnen zien. Ik herinner mij dat ik op mijn 61e met pensioen ben gegaan omdat ik het niet meer leuk vond om bij het rijk te werken. Mijn trots om de publieke zaak te mogen dienen was geleidelijkaan verdampt. Vooral het in 2010 gestarte kabinet (CDA en VVD met gedoogsteun van de PVV) heeft de sfeer in de rijksdienst verhard, verkild, zeg maar: verwilderd. In 2012 trok Wilders zijn gedoogsteun in, het kabinet viel, en sindsdien heb ik steeds gedacht dat de PVV niets anders is dan een extreem-rechtse kamerfractie met een schreeuwerige en bij tijd en wijlen onbeschofte fractieleider. Als je nog niet eens een kabinet kunt gedogen, ben je gedoemd permanent in de oppositie te blijven en kom je aan regeren niet toe, dacht ik. Lawaaiig maar tandeloos. 

Verkeerd gedacht. We zijn twaalf jaar verder en de PVV dreigt nu mee te regeren. Eigenlijk ben ik vooral beschaamd. Het niveau van de landspolitiek is de afgelopen decennia alsmaar gedaald. En nu heeft 1 op de 4 kiezers op de PVV gestemd. Onze democratie stoelt op het axioma: de kiezer heeft altijd gelijk. Een stelling die ik nooit heb onderschreven. Want als een volksmenner de kiezers langdurig bestookt met oneliners, ophitserij en onwaarheden, sluipt er een gif in de publieke opinie, dat het functioneren van de democratie ondermijnt. Er groeit een groep volgelingen die met recht ontevreden zijn en evenveel stemrecht hebben als ieder ander, maar met hun stemgedrag het openbaar bestuur devalueren. We hadden veel energieker dat tij moeten keren, in plaats van die verzieking te tolereren omdat we nu eenmaal een democratie zijn. We zijn het nu minder dan voorheen, en ik vrees dat dat alleen maar erger wordt.

Er hangt een sfeer dat er eindelijk met “links” is afgerekend. Mensen associëren alles waar ze een hekel aan hebben met links, ook al is het jaren lang rechts wanbeleid geweest. Ik ben bang dat al die (extreem)rechtse kiezers straks bedrogen uitkomen, omdat de verbeteringen waar zij op hopen er niet komen. Wat daar het effect van zal zijn, durf ik niet te voorspellen. Wellicht dat we kiezers terug kunnen winnen met een sterk aansprekend verhaal. Maar het kan ook zijn dat de verrechtsing dan nog extremer toeslaat dan nu.

Ik moet je zeggen: nu is het mijn beurt om met de rug naar het landsbestuur te zitten. Ik wil niet meer weten wat daar gebeurt. Ik volg de debatten in de Kamer niet, ik mijd de talkshows, en ik merk dat dat goed is voor mijn gemoedsrust. Wie er ook premier wordt: not my president.

Is dit zinnig genoeg? Of te deprimerend? Of beide?

Misselijk, moe en koppijn

Mijn lieve nicht van 80, die veel narigheid heeft meegemaakt in haar leven, maar gelukkig niet bepaald aan anorexia lijdt, was misselijk met Pasen. Wel stond er een grote schaal met paaseitjes op tafel. En elke keer als ze daar langs kwam, aarzelde ze even, dacht dan ‘Nou ja, ik ben toch al misselijk’ en nam er nog één. Deze houding wou ik mij ook eigen maken. Je kon er veel aan hebben, leek mij.

Eerst echter gingen we een midweek naar Münster, teneinde daar omheen te fietsen. In de folder stond namelijk: ‘Ook bospaden, wandelpaden en landweggetjes zijn geïntegreerd in het fietspadennetwerk en bieden zo veel afwisseling in het zadel.’ Die afwisseling in het zadel, daar was het ons om begonnen. Verder kan ik je ervan vertellen dat de fietstochten rond Münster niets voorstellen. Rond jouw Voorschoten en mijn Wijchen zijn ze 9 keer mooier, hetgeen neerkomt op 10 keer zo mooi, maar leg dit soort subtiliteiten maar eens uit aan de media. Ik heb het geprobeerd, de Volkskrant voorop, ze snappen het niet. Dus blijft ons land de gekste statistische uitkomsten als ‘feit’ voorgeschoteld krijgen. Waar iemand 150 reed, reed hij ‘drie keer meer dan’ de toegestane 50. Ik hoop dat Wilders hier iets aan gaat doen.

Maar die botanische tuin van Münster!
Wat kun je daar naast de ingang fijn op een bankje zitten!

Er kwamen twee botanische nerds op af, man en vrouw van om en nabij de 60 en zeer waarschijnlijk broer en zus, want ze liepen allebei met de rechtervoet keurig recht vooruit, maar de linker duidelijk een graad of 20 naar buiten gericht. Niet heel erg dus, maar ik zie zoiets, omdat ik na mijn heup opnieuw moest leren lopen en vooral moest oefenen om mijn ene voet weer gewoon recht vooruit te zetten. Dat had ik vermoedelijk vóór die tijd ook nooit gedaan, maar nu moest het van de fysiotherapeut, die het werkelijk een schande vond, zover als ik die ene voet naar buiten draaide. 

Ik wees mijn beide reisgenoten, wier namen ik hier niet zal noemen, ook niet bij wijze van vermoeiend ‘maar ze heten zus en zo’ op de Duitse voeten. Ze gaven mij verbaasd gelijk: wat een opmerkelijk loopje! Dat was niet slim. Je moet nooit nogal opvallend naar mensen hun voeten turen en dan verbaasd beginnen te lachen. Dus vroeg de mannetjesnerd aan mij:
– Um Gotteswillen, was ist mit unseren Füszen?
– Nichts, nichts, aber wir dachten Sie sind vielleicht Geschwister.
– Sind wir auch, das ist meine Schwester.
– Dachten wir uns schon.
– Aber warum denn?
– Ja, man sieht es kaum, wirklich wahr, aber ich achte auf Füsze seit ich eine neue Hüpfe habe und von Neu an wieder laufen lernen muszte.
– Eine was?
– Hüpfe.
– Meinen Sie vielleicht Hüfte?
– Es ist durchaus möglich dasz ich Hüfte meine.
– Aber was ist denn los mit unseren Füszen?
– Gar nichts ist mit Ihren Füszen los, wer es nicht weisz sieht es gar nicht, so unbedeutend ist es, aber Ihr linker Fusz steht etwas nach auszen beim Gehen und der linke Fusz Ihrer Schwester macht genau das Gleiche.

Ach, werkelijk? Nou, dan zouden ze daar eens op letten, einen schönen Tag noch.

Ze wandelden verder en bestudeerden nu hoe ze dat eigenlijk precies deden. Toen keek de broer over zijn schouder naar mij, stak een duimpje op en riep:
– Sie haben ja Recht, unsere Füsze sind tatsächlich etwas nach auszen gerichtet.
Hij grijnsde breed, ik grijnsde breed terug en riep:
– Ich weisz! Das sieht man doch aus groszer Entfernung schon!
Gelukkig schoot zijn zuster nu ook in de lach, terwijl mijn beide reisgenoten, wier naam er minder toe doet dan ooit, zich dood geneerden. Maar dat weten ze vantevoren, dan moeten ze hun afwisseling in het zadel maar met iemand anders zoeken.

Ik vraag me bij al deze dingen in Duitsland eigenijk alleen af of ik wel de juiste naamvallen gebruik. Daar moet je maar het beste van hopen (hopfen).

Terug in eigen land vind ik, even afgezien van wat je over die oorlogen in Oekraine, Gaza en Soedan voorgeschoteld krijgt, de twee allerergste dingen op tv The Passion en het Songfestival. Het is niet eens edelkitsch, het is pure wansmaak. Het Songfestival nog het minst erg misschien. The Passion kan niet eens verexcuseerd worden als campy bedoeld.

Weet je wie wel campy doet? Gini, mijn rolstoelbejaarde. Er is eigenlijk geen ordentelijk gesprek meer met Gini te voeren, dus rol ik haar elke week naar een groot commercieel moestuinencomplex een eind bij ons vandaan, beheerd door een officiële staf, i.c. Monique. Daar toon ik Gini de voortgang in de verschillende groeistuipen van groentes, bloemen en fruit. Ze komt zelf van een boerderij, dus veel van die stuipen herkent ze nog. Op het aardbeienveld zag ik afgelopen dinsdag 14 mei één grote, al dieprood gerijpte aardbei. Op het plukken van aardbeien staat in dit complex de doodstraf, dus die ene mooie bood ik Gini aan. Nee, hoefde ze niet, ze wou liever een hele handvol en die dan vanavond op de boterham. ‘Gini, dat kunnen we niet maken, die aardbeien zijn van andere mensen, daar mogen wij niet zomaar een handvol van plukken.’ Ze keek me wat wezenloos aan. Maar ja, je bent nooit te dement om te leren, denk ik altijd maar. Een poosje daarna komen we Monique zelf tegen. Met haar maak ik altijd een uitgebreid praatje, omdat dat leuk is voor Gini. Die zit de hele dag maar in zo’n verpleegtehuis en heeft alleen aanspraak aan mensen die nog verder heen zijn. Dus ik zeg tegen Monique, ik zeg: ‘Jullie aardbeien beginnen ook te komen, het ziet er goed uit allemaal’. Monique knikt verguld en Gini zegt:
‘Aardbeien zijn heerlijk, ik wou dat ik een aardbei had.’
‘Maar lieverd’, zeg ik, ‘Zonet wou ik die ene voor je plukken en toen hoefde je niet!’
‘Nee’, zegt zij verontwaardigd, met een schuin oog op de nu enigszins fronsende Monique: ‘Dat kun je toch niet máken!’

Intussen zit onze eigen moestuin weer vol Coloradokevers, vanaf begin mei al kill ik me ongelukkig. Om maar te zwijgen over al die nareizende eitjes, die zich aan de onderkant van het blad in de illegaliteit verzamelen. En de ouders maar doorfokkken hè, ze lopen zich te vermenigvuldigen waar je bij staat, zo onbeschoft, typisch buitenlanders, het is en blijft tuig, aanpakken die handel, weg ermee, oprotten, saneren, uitzetten, eigen kevers eerst. Maar ja, die eigen kevers zijn weer hartstikke lui, die zitten alleen maar te zitten, slechts een enkeling waagt zich aan een stukje stam van de bessenstruik, de rest kijkt lamlendig toe. Zelfs de Hollandse werkbij voert geen klap meer uit tegenwoordig. Eten en drinken gaat nog wel, maar moe, moe…
Op de vraag ooit van een journalist ‘Hoeveel mensen werken er nou eigenlijk in het Vaticaan?’, antwoordde Paus Johannes XXIII: ‘Ik hoop de helft’.
Nou, daar kun je bij onze eigen insecten wel naar fluiten.
Kijken hoe Wilders dit probleem aanpakt.

Want we zitten dus sinds gisteren met Wilders.
Zeg jij hier eens iets zinnigs over graag.

Ook in onze eigen moestuin maak ik evengoed erg veel praatjes met allerlei mensen, wier namen ik evenmin als die van mijn reisgenoten zal noemen, in dit geval omdat ik ze allemaal door elkaar haal. Maar gisteren voerden we een echt goed gesprek, de beheerder van ons complex en ik, over het absolute taboe op chemische bestrijdingsmiddelen en waarom er dan toch Roundup is aangetroffen in de tuin van Joop en Anja.
‘De meeste mensen trekken zich nergens wat van aan’ foeterde hij.
‘Zo is het, Henk’ antwoordde ik.
‘Hij heet Theo’, zei Goos, vanuit de tuin naast de onze.

Ik kon me wel weer voor de kop slaan, Fons.
Dus deed ik dat, ik had toch al hoofdpijn.