Koeien in de sloot werken niet

Hè, hè, mijn pc doet het weer. Eerst natuurlijk uren vruchteloos mee bezig geweest. Zo’n rare opstartfout, die moet ik toch zelf kunnen herstellen! Toen de dokter gebeld, maar die was met vakantie en na terugkomst bleek een operatie noodzakelijk, want er moest iets vervangen worden, een niertje meen ik. Okay, nieuw niertje erin, klaar. Ik heb daar met alle heen en weers wel drie uur voor moeten rijden, maar dan heb je ook wat. Neem in het vervolg een voorrijstudent, zul je zeggen. Maar die kunnen geen hardware aan, voorrijstudenten. Het zijn gedragstherapeuten, geen chirurgen.

Over strijken gesproken: daar heeft men zonder pc wel ineens meer tijd voor. Er staan hier vier tonnen strijkgoed. Al een hele poos. Het zijn er twee van mij en twee van A., maar die heeft een zere arm, dus vier van mij, praktisch gezien. Hun meest in het oog lopende gemeenschappelijke eigenschap: ze puilen uit. In dier voege puilen zij uit dat er boven de tonrand drie, vier lagen strijkgoed opbollen, met vooral veel balorig zwengelende overhemdmouwen en hier en daar een dronken broekspijp. Bovenop dit alles zien wij het deksel. Het deksel wiebelt en als je er te dicht langs loopt ploft het op de vloer, met veel geraas en een doffe klap, je kent het wel, ongeveer zoals de krant op de mat valt, terwijl je die van gisteren en eigenlijk de hele vorige week nog niet uit hebt. Ik krijg daar wel eens wat nerveuze gedachten van, tegenwoordig burn out geheten. Ten eerste is het geen gezicht, zo’n voluptueuze ton, die mij almaar aan een dikke diva doet denken, Bianca Castafiore met zeven armen en een been. En ten tweede slaat die doffe klap ook je laatste restje levensvreugde plat. Dus ik heb ze toegesproken, alle vier. Ik heb gezegd ‘en nou is het mooi geweest, jullie gedraagt je of jullie gaat de kliko in’. Het zijn van die ouderwetse tonnen nog, die op school ‘wij wiebelen, jullie wiebelt’ hebben geleerd. Dus dan let je zelf ook een beetje op je taalgebruik. Kwestie van burgermansfatsoen. Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doedet dat ook een ander niet.

Intussen is er eerlijk gezegd ook tijd zat – wij zijn nog iemand zonder Netflix – om allerlei andere dingen te doen, stofzuigen, poetsen, doucheputje, maar wij doen ze bij voorkeur niet. Het fanatiekst van al echter strijken wij niet. De één met een goed excuus – hoewel die arm wel moeiteloos tonnen wasgoed naar mijn strijkplank sleept – en de ander dus vanwege burn out.

Maar, zul jij tegenwerpen, nou kan het toch wel weer, zo heet is het toch niet meer? Ik weet het niet, Fons. Denken bijvoorbeeld, jij kunt het alweer, maar mij breekt echt het zweet bij elk begin van een gedachte – ‘hee, daar heb je de wasmanden weer’- nog uit. Hoe imaginair bij jullie intussen ook, hier rommelt met name binnenshuis de hitte nog onverminderd door. De waarheid luidt: de golf is voorbij. De werkelijkheid is: wij blijven zweten. Dus hoe zal ik in zo’n wantoestand iets zinnigs over jouw Waarheid versus Werkelijkheid zeggen, met of zonder Mondriaan? Jij gebruikt die twee als synoniemen, begrijp ik, ongeveer zoals de pragmatisten deden: waar is wat werkt. Ik hou meer van het onderscheid tussen de waarheid, die bijvoorbeeld luidt dat we geen vrije wil hebben, tegenover de werkelijkheid, waarin we doen van wel. Jouw favoriete auteur Yuval Harari zei ooit in een interview, dat hij gedisciplineerd twee uur per dag mediteert en dat niets ontziend mediteren goed is om jezelf te leren kennen, maar dat je wel sterk in je schoenen moet staan als je het doet, want ‘je gaat dan heel veel dingen zien die je niet bevallen. Als je je ware zelf ziet is dat echt geen Disney-film!’

De waarheid is vaak niet zo leuk. De werkelijkheid kan dat heel goed wel zijn. De determinatietheorie van Spinoza, Schopenhauer en last but not least mijzelf werkt in de praktijk niet echt. Voor het leven van alledag heb je er niks aan. Toch is die theorie waar. Dat de meeste mensen er niets van willen weten, komt vooral omdat die waarheid niet leuk is.

Ander voorbeeld. Tegenwoordig denk ik als ik in de spiegel kijk ‘goedendag, wat ben jij lelijk zeg!’, maar ik trek me daar tegelijkertijd niks meer van aan. Vroeger wel hoor, toen was het nog wel eens een dingetje. Nu heb ik er een waarheid als een koe mee bij de hoorns, maar het is een oude koe, die niet meer werkt.

Jouw foto’s van Mondriaan vind ik mooi. So wie so vind ik foto’s van Mondriaan, van al die vlakken vooral, altijd mooier dan het origineel. De echte Mondriaans zijn nogal eens slordig langs de lijnen, het wit smoezelig en groezellig, soms zelfs met ideologische stukjes tape erin, in ieder geval allesbehalve strak en smetteloos, zoals ik het toch liever zie. Maar echt of niet, naar de vlakken en hun verdeling kan ik uren kijken. Die blijven intrigeren, temeer daar ik niet precies weet waarom. “Ik wil de waarheid zoo dicht mogelijk benaderen en daarom alles abstraheeren tot ik kom tot het fundament der dingen”, citeer jij Mondriaan. Jij vindt dat paradoxaal, want hoe meer je abstraheert, hoe verder je weg raakt van de werkelijkheid. Maar is dat wel zo?

Ik wond mij onlangs op over een VPRO-Zomergast. ‘Ach,’ zei mijn vriendin, ‘hij kan niet abstraheren, daar hoef je toch niet boos om te worden?’ Maar het was geen domme man, die gast, en wat hij zei hoor je van zo heel veel anderen ook. Zijn eerste vrouw overleed aan kanker na een zware lijdensweg. En daardoor, zei hij, was hij het geloof in God kwijtgeraakt.

Zoiets brengt mij telkens opnieuw van de wijs. Je hebt een redelijk verstand. Je hebt een goede opleiding gehad en alle kans om dat verstand te gebruiken. Toch raak je het geloof in God pas kwijt als je eigen geliefde iets noodlottigs overkomt. Kennelijk was het tot dat moment best wel okay dat God door de hele menselijke geschiedenis heen ontelbare anderen dood liet martelen. Daar had Hij vast Zijn redenen wel voor gehad. Maar hoe kan dat soort bijziendheid, vraag ik mij dan af, in onze tijd nog bestaan? Hoe is het mogelijk dat je, met al je intelligentie, zozeer niet van jezelf weet te abstraheren? Werkt de werkelijkheid ineens niet meer als je buiten de grenzen van je eigen ik treedt? En heb jij in die zin dus gelijk: hoe meer je abstraheert, hoe verder je weg raakt van dat wat werkt?

Hollandse meesters

Het was te warm om te bloggen, te warm om na te denken zelfs, maar nu de hittegolf voorbij is en niet terugkomt, als we de verwachters mogen geloven, kunnen we weer. Hoe ik de hittegolf ben doorgekomen? Door gewoon te blijven doen wat ik leuk vind (uitstapjes), of niet (strijken!). Dan heb ik het maar te warm. Af en toe biggelden de zweetdruppels langs mijn lijf, maar als je dan het tempo verlaagt en de schaduw opzoekt, gaat het wel weer. Business as usual, maar dan trager.

De verjaardag van C. viel precies in de hittegolf en ook zij wilde iets leuks gaan doen in plaats van bewegingloos in de schaduw blijven liggen. “Laten we naar Amersfoort gaan”. Daar was ik nou nooit opgekomen, maar dat is dan ook de kracht van C. Zij wil weten wat daar te zien is, terwijl ik al gauw denk: daar is toch niets te zien? Dat had ik dus mis.

Wij naar Amersfoort. Eerst naar de dierentuin. Daar waren we jaren geleden al eens geweest, maar daar kon ik me niets meer van herinneren. Voor mij was het alsof we er voor de eerste keer kwamen. Ik moet zeggen: het was een leuk ingerichte tuin. De hele opzet was vooral gericht op kinderen, wat misschien ook wel de belangrijkste functie is van een dierentuin: uitleggen hoe de beesten leven en dat we er zuinig op moeten zijn. Want verder vind ik het vooral voor de dieren niet leuk dat we ze opsluiten. En de dieren vinden het ook maar niks. Ze onttrekken zich zoveel hun kooien en verblijven dat toelaten aan de blikken van de bezoekers. “Ze hebben ook last van de warmte, daarom liggen ze te slapen in de schaduw” hoorde ik een moeder zeggen. Echt niet. Als je opgesloten bent, word je vanzelf een dooie pier. Op een bordje bij de chimpansees stond dat de oudste chimpansee daar “al meer dan 50 jaar bij ons verblijft”. Ik zag hem zitten, met zijn rug tegen een muur, levend maar niet levendig. Hij had er niet voor gekozen.

De volgende ochtend, toen het nog koel was, wandelden wij door het oude centrum. Dat wordt omgeven, net als in veel andere steden, door een rond lopende gracht die in vroeger eeuwen als verdediging tegen ongewenste elementen diende, maar nu vooral bijdroeg aan het mooie stadsgezicht. Mijn eerste bezoek aan Amersfoort was voor mij een openbaring.

Ook het geboorthuis van Piet Mondriaan staat er en ik kreeg van C. toestemming om er te gaan kijken. C. heeft nu eenmaal weinig affiniteit met het werk van Mondriaan, ik vind het juist heel intrigerend. Het huis is als museum ingericht. Wij werden bij binnenkomst welkom geheten door een vrijwilliger. Dat is iemand die overloopt van enthousiasme, meer vertelt dan je wilt weten, en niet te stuiten is. Je kunt pas aan je bezoek beginnen als hij je heeft laten gaan. Het kleine museum bevat veel van het vroege werk van Mondraan, vooral landschappen. “Mondriaan is de belangrijkste landschapsschilder van Nederland”, had de vrijwilliger gezegd. Die opvatting deel ik niet, en ze is ook niet algemeen gangbaar. 

Mondriaan is pas vanaf zijn veertigste abstracter gaan schilderen, en de beroemde abstracte werken, de gekleurde vakjes zal ik maar zeggen, zijn van na zijn vijftigste. “Ik wil de waarheid zoo dicht mogelijk benaderen en daarom alles abstraheeren tot ik kom tot het fundament der dingen”, aldus Piet in 1914. Paradoxaal, want hoe meer je abstraheert, het woord zegt het al, hoe verder je weg raakt van de werkelijkheid. Kunst is maar net hoe je het zelf ziet. Nepnieuws kennen we daar niet.

Wat zou Mondriaan ervan hebben gevonden als zijn werk gebruikt werd voor WC-deksels en WC-rollen? Jammer dat ik hem dat niet meer kan vragen.

En wat heb ik verder nog gedaan in de hitte? Een tijd geleden alweer, ver vóór de hittegolf, werden wij uitgenodigd voor een Golden Earring-fietstour door Den Haag. Toen de afspraak werd gemaakt heb ik niet goed opgelet, dus ik had geen idee hoe dat zo kwam en wat het inhield. Maar een uitstapje met mijn vrienden is altijd leuk, dus ik dacht: het komt vast goed. De afspraak viel, zo bleek achteraf, in een dipje tussen twee hittegolven, dus het weer zat ook al mee. Wij fietsten gezessen naar Den Haag en daar aangekomen troffen wij vrienden van vrienden, die wij alleen kenden van feestjes van jaren geleden. En die bleken weer bevriend met de gids van de fietstour: Peter de Ronde, die van 1963 tot 1966 lid was van de Golden Earrings. Peter leidde ons door de Haagse wijk Oostbroek, want daar is het allemaal begonnen. Daar gingen de jongens op school, vormden ze later muziekbandjes met elkaar en traden ze op in zaaltjes in de wijk. In die tijd, eerste helft zestiger jaren, wemelde het letterlijk van de popgroepjes in Den Haag, je had ze zowat bijna op elke straathoek. Wat later de Golden Earring is gaan heten (zonder s er achter) heeft niet van begin af aan dezelfde groepssamenstelling gehad. In totaal hebben 12 mensen deel uitgemaakt van de band. Sinds 1978 bestaat de band uit de huidige leden: Barry, Rinus, George en Cesar. Nou ja, the rest is history, zoals we dan zeggen.

Peter, ook al een enthousiaste vrijwilliger, liet ons zien waar de bandleden waren geboren of hadden gewoond, waar ze op school hadden gezeten, waar ze elkaar hadden leren kennen, en waar ze hadden opgetreden. Hij vertelde veel details over hoe het er vroeger aan toeging en deed dat met veel plezier. Als het over de Earring ging viel het mij op dat hij sprak over “wij” en “onze groep”. Hij mag dan meer dan een halve eeuw geleden de groep hebben verlaten, de Golden Earring heeft hem niet verlaten. 

Ik heb 35 jaar in Den Haag gewerkt, tot 2012, maar was nog nooit in Oostbroek geweest. Het is een prettige woonwijk met een geheel eigen sfeer. Ook dat bezoek was een openbaring. En als je een paar jaar ergens niet komt, blijken er weer dingen veranderd. In het centrum is een beeld neergezet van Haagse Harry, buiten Den Haag  een minder bekende stripfiguur, maar in Den Haag een begrip. Ik ben erg trots dat ik samen met hem op de foto mocht.