Honderd woorden zeggen meer dan duizend woorden

Ik moet me bij je verontschuldigen voor mijn onbegrip. Je had het inkleuren van mijn mooie tekening juist bedoeld als illustratie van “één beeld zegt meer dan 1000 woorden”. Ik had dat niet door. Ik heb het inderdaad letterlijk genomen. Ik dacht nog: “Hoe kan ze dat nou doen?!”. Dat is wat ik heb met taal en met teksten: het moet kloppen. En humor klopt vaak niet, zet de dingen op zijn kop, beweert het tegenovergestelde, dat is nou net de grap. Ik heb de neiging te luisteren naar wat mensen zeggen, niet naar wat zij bedoelen. In veel gevallen valt dat samen, maar niet altijd, en dan gaat het wel eens langs mij heen. En ik lees wat er staat, niet wat bedoeld wordt. Ik zal voortaan beter opletten.

Ik heb een andere relatie met taal dan jij. Gedachtenloos taalgebruik spreekt mij ook niet aan, daar kan ik jou en Rudy Kousbroek goed in volgen. Ik ben in mijn taalgebruik vooral gevormd door dertig jaar werken bij de overheid. Ik heb veel ambtelijke adviezen geschreven, en die hebben maar één doel: ze moeten opgevolgd worden. Er moest dus zoveel mogelijk overtuigingskracht in zitten. En daarnaast moesten ze kort zijn; lange adviezen werden niet gelezen. Honderd woorden zeggen meer dan duizend woorden. Mijn opdrachtgevers moesten zeggen: ja natuurlijk gaan we het zo doen, stom dat we dat niet veel eerder hebben gedaan. Dat was mijn hele carrière mijn belangrijkste doel: dat mijn ambtelijke bazen deden wat ik zei, nou ja schreef.

Enkele decennia geleden verscheen het rapport Steenbergen. Niemand kent dat rapport nog, behalve de ingewijden. Het was opgesteld door een commissie die het kabinet moest adviseren over de vraag of de PTT (toen nog een staatsbedrijf) moest worden geprivatiseerd. Ik heb het rapport met veel plezier helemaal uitgelezen. Het was geen dik rapport en er stonden maar weinig feiten en tabellen in. Het bevatte vooral overwegingen en overtuigende argumenten. Toen ik het uit had was ik overtuigd: dit moeten we meteen doen, waar wachten we nog op? Het leek eerder geschreven door gelovigen dan door onderzoekers, laat staan spreadsheetfetisjisten. Toen wist ik: zo moet je dat doen.

In de laatste jaren van mijn advieswerk is mij iets opgevallen wat ik als een vreemde tegenstrijdigheid ben gaan zien: ik schreef graag en veel, maar las zo weinig mogelijk. Notulen: nooit. Vergaderstukken: alleen als het ergens over ging. Rapporten: alleen de samenvatting. Vakliteratuur: nooit. Ik ben zelden iets misgelopen dat ik eigenlijk had moeten weten. Ik vond dat anderen mijn geschriften moesten lezen, maar las zo min mogelijk van anderen. Daar klopt toch iets niet. Ter verdediging echter wil ik aanvoeren, dat veel leesvoer in mijn werk gewoon slecht was geschreven: niet kort en bondig, geen scheiding van hoofd- en bijzaken, geen conclusie die iets toevoegde aan wat ik al wist.

Ook literatuur heb ik weinig gelezen, in tegenstelling tot C. die alles leest wat los en vast zit. Ik heb het wel eens geprobeerd, dan begin ik aan een boek maar dan lees ik het niet uit. Misschien heb ik er te weinig geduld voor, maar ik ben ook kritisch. Je moet van goeden huize komen om mij langdurig te boeien. Zo heb ik weinig op met de romans van Grunberg. Wel goed geschreven, maar ook met veel cynisme, en dus ook weer niet goed geschreven. Mulisch, Connie Palmen, Japin: niet aan mij besteed.

Nu ik gepensioneerd ben heb ik mij voorgenomen meer te gaan lezen, tijd genoeg nu. Lezen is tenslotte denken met andermans hoofd, heb ik ergens gelezen. Ik heb net “Dit zijn de namen” helemaal uit gelezen, dat vond ik erg mooi. “Alles over Tristan” vond ik ook al geweldig. Jij hebt in je voorlaatste blog “De Heilige Rita” aangeprezen, dus die heb ik op mijn (zeer korte) leeslijstje gezet. Het mooie weer weerhoudt mij om er aan te beginnen, maar dat probleem lost zich vanzelf wel een keer op.